Respect voor dieren

vrijdag 8 april 2016

Stichting AAP revisited

Na een correspondentie met de Almeerse stichting AAP over de vijf Java-apen, die in beslag genomen waren door de NVWA, geloof ik dat ik het spel nu beter doorzie.

De overplaatsing van de dieren van AAP naar het BPRC is m.i. te verklaren uit enerzijds de wens van het BPRC met deze dieren te fokken en proeven te doen wegens het herpesvirus waarmee deze apen besmet zijn. 
Anderzijds uit het feit dat AAP bij deze vijf java-apen geen belang heeft. AAP levert immers aan dierentuinen en dat is met deze besmette dieren niet mogelijk. Op extra kostenposten zit de stichting niet te wachten.

Vandaar dat AAP de dieren deze week ook niet opgehaald heeft maar mij schrijft: Wij wachten het uitvoeringsplan van EZ (over het hoe, wanneer en wat) voor terugkeer verder af enz.

Uitlevering op de voorwaarden van het BPRC kan nog maanden duren, er is immers geen datum afgesproken. En tegen die tijd is iedereen de dieren vergeten, controle niet mogelijk, voilà.

Eigenlijk maken we ons dus druk om niets. Een trieste constatering maar het is niet anders. Er verandert dus ook niets mbt inbeslagnamen. In de ruim 40 jaar tijd dat AAP bestaat had dit immers allang anders geregeld kunnen zijn.

donderdag 7 april 2016

Nat. Comité Advies Dierproevenbeleid

.Spijtig genoeg is mijn blog van maart erbij ingeschoten. Het was gewoon te druk met meetings: de vergadering van het NCad in maart, twee maatschappelijke consultaties, respectievelijk over ‘proeven met honden en katten’ en ‘dodingsmethoden’, en de aanbieding van maar liefst vier adviezen aan de staatssecretaris. Over de maatschappelijke consultaties in maart moet ik bekennen dat ik zeer teleurgesteld was over de totale afwezigheid van alle bij ons bekende en uitgenodigde dierenwelzijnsbewegingen. Juist van hen had ik suggesties en ideeën verwacht: het soort maatschappelijke input waar ons comité van slechts zeven leden juist zo’n behoefte aan heeft! Dit neemt natuurlijk niet weg dat de ons wel ter ore gekomen maatschappelijke overwegingen zeker zullen worden meegewogen in de adviezen.
-
Op 30 maart was het dan zo ver: het kennismakingsgesprek met de nieuwe staatssecretaris, Martijn van Dam, en de aanbieding van de adviezen over i) herplaatsing van honden, katten en niet humane primaten, ii) voorkomen, herkennen en bestrijden van pijn, iii) deel 2 van het eerder uitgebrachte advies over het toegankelijk maken van informatie over dierproeven en 3V alternatieven, en iv) de ‘synthesis of evidence’ zienswijze. Het deed ons genoegen dat de staatssecretaris zeer geïnteresseerd was en de tijd nam voor verdere toelichting van de adviezen en hun totstandkoming. Met name de infographic over pijnbestrijding vond hij heel aansprekend omdat dit de essentie van dat advies weergeeft en als poster op de werkplek biotechnici direct aanspreekt.
-
Met name het advies over Synthesis of evidence verdient enige uitleg: letterlijk betekent het een ‘samenvoeging van bewijsmateriaal’ en het betreft de overwegingen die spelen bij het besluit om een dierproef uit te voeren. Deze overwegingen zijn niet altijd even helder en voldoende overtuigend voor collega onderzoekers, laat staan voor niet-deskundigen. De door ons gegeven zienswijze geeft een eerste aanzet tot het begrip dat alle onderzoekers zouden moeten hebben voor de noodzaak van een zorgvuldige afweging, zowel van het nut als van de uitvoering van een voorgenomen dierproef. Dit betekent vooral literatuuronderzoek naar wat voorgangers al hebben gedaan, de beschrijving van de hiaten in eerder uitgevoerd onderzoek, onduidelijkheden, en/of conclusies die oproepen tot vervolgstudies. Maar ook het aantonen van het ontbreken van literatuur over het onderwerp. En dit alles beschreven waardoor ook later, na het uitvoeren van het dierexperiment, kan worden vastgesteld of de onderbouwing van de keuze juist was. Synthesis of Evidence kent vele variëteiten die gaan van vrijwel geen onderbouwing omdat het een hypothese betreft die nog nooit getoetst is en waar nauwelijks of helemaal geen expertise over is, tot systematische en statistische analyses van grote aantallen bestaande studies over hetzelfde onderwerp. En alle variaties daar tussenin. Wij gaan aan de gang om onze zienswijze niet alleen in Nederland aan te bevelen en te vertalen in een praktische richtlijn (code of practice) maar dit ook op internationaal niveau uit te dragen.   

Herman Koëter
voorzitter Nat. Comité Advies Dierproevenbeleid



***
Commentaar
Ik begrijp niet goed wat de voorzitter verwacht van “maatschappelijke consultaties”. De grootste Maatschappelijke Organisatie – en zeker die met de meeste middelen - is vertegenwoordigd in het Comité, al of niet pro forma, t.w. de Dierenbescherming. Helaas is deze wat betreft dierproeven verweesd achtergebleven na het vertrek daar van Michiel Lintsen (1998).
Berusten de ‘maatschappelijke consultaties’ misschien op het misverstand dat er met bedoelde organisaties te onderhandelen valt?
Ik kan alleen maar herhalen uit te kijken naar adviezen over het traject van de vervanging van dierproeven. Adviezen die een eind maken aan het aan het lijntje houden van de burger, met oude fabels als de 3 V’s, ‘betere proefdiermodellen voor ziekten van de mens', en nieuwe wreedheden als ‘genome editing’. Als u dat niet kunt, hou er dan alsjeblieft mee op en maak plaats voor collega’s die die ambitie wel hebben.
-
Mooi dat de voorzitter zo positief ontvangen is door de staatssecretaris. Toch dreigt ook hier weer misverstand. Vlak voor of vlak na het bezoek van de voorzitter gaf diezelfde staatssecretaris opdracht aan de stichting AAP om vijf Java-apen uit te leveren aan de apenhel in Rijswijk.(BPRC) De razernij die hiervan het gevolg was in de sociale media is u bekend, alsmede de opdracht van de Tweede Kamer aan de staatssecretaris, de dieren terug te bezorgen in Almere. (Niet gebeurd hoor.)
Ik vraag me af hoe het NCad de handelwijze van de heer Van Dam interpreteert. Acht het vruchtbare samenwerking überhaupt nog mogelijk?
-
In Nijmegen wordt de ‘synthesis of evidence’ al enige jaren gepraktiseerd. Nochtans worden nergens in Nederland zoveel dierproeven gedaan. De Radboud Universiteit is er nu zelfs in geslaagd de traditionele koploper uit Rotterdam ruim te passeren. (Erasmus UMC; Zo doende 2014)
Conclusie?

dinsdag 5 april 2016

Centrale Commissie Dierproeven

.Afgelopen vrijdag op 18 december bestond de CCD precies één jaar. Wij, de leden van de CCD en de medewerkers van het ondersteunend bureau, kijken terug op een bewogen en inspannend jaar.  De CCD is dit jaar zestien keer bijeengekomen. En er zijn verschillende grotere en kleinere bijeenkomsten geweest met het veld, de vergunninghouders en de voorzitters van de Dierexperimentencommissies (DEC’s).  Ook zijn er verschillende werkgroepen actief geweest om de CCD te helpen de kaders verder te verfijnen.  En dat is nodig, want pas door met de nieuwe wetgeving aan de gang te gaan ervaren we hoe lastig het is om tot een goede invulling van de wet te komen.

De rollen van de betrokken partijen bij de vergunningverlening voor onderzoek met proefdieren zijn vernieuwd en soms ingrijpend veranderd, bijvoorbeeld de rol van de proefdierdeskundigen en de DEC’s.  De gewijzigde wetgeving stelde ons voor uitdagingen. Van decentrale toetsing zijn we in het dierproevenveld naar centrale vergunningverlening gegaan. En dat  in een tijdsgewricht dat elders een omgekeerde operatie werd uitgevoerd, bijvoorbeeld in de thuis- en jeugdzorg waar juist is gekozen voor decentralisatie. Met een korte voorbereidingstijd- de CCD is in het najaar van 2014 gevormd en kon pas in december vorig jaar echt aan de slag- is een grote stelselwijziging doorgevoerd.
Voor alle betrokkenen in het veld is er veel veranderd. Ook de CCD en het ondersteunend  bureau hebben haar werkwijze steeds verder ontwikkeld en verfijnd. Het is onvermijdelijk dat zo’n stelselwijziging met veel discussie en kritiek gepaard gaat, want de belangen zijn groot. Soms was die kritiek gericht op de beslissingen van de CCD, waar die afweek van de adviezen van de DEC’s. Soms op de administratieve processen en op de afhandeling van de aanvragen. Voor de medewerkers van het bureau  wil ik in dezen een lans breken. Want als geen ander weet ik hoe hard er binnen het ondersteunend bureau  gewerkt is om de CCD maximaal te ondersteunen en om de aanvragen te doorgronden en zo nodig nadere informatie te verzamelen. Hierdoor kregen wij als CCD goed onderbouwde  analyses van aanvragen en DEC-adviezen.  Voor het veld is het wennen aan deze nieuwe manier van werken. Maar het is  wel nodig gebleken om de besluiten ook maatschappelijk te kunnen verantwoorden.
.
Al met al ben ik als voorzitter van de CCD tevreden over waar we binnen een jaar gekomen zijn. Het nieuwe stelsel staat, maar er zijn zeker ook nog verbeteringen mogelijk en nodig. Voor komend jaar ligt de opgave om de toetsing door CCD en DEC’s verder op een lijn te krijgen en om de totale doorlooptijd van de aanvraag te verkorten. Dit vergt op alle fronten nog veel inspanningen. Ook met de contract research organisaties zijn we volop in gesprek en hopen we op korte termijn tot oplossingen te komen voor de door hen ervaren problemen.
Met de staatssecretaris EZ is dan ook afgesproken dat we 2016, evenals 2015, nog beschouwen als opstartjaar. Hij is dan ook bereid om in 2016 nog een flink deel van de kosten van de CCD voor zijn rekening te blijven nemen. Dit neemt niet weg dat de CCD zich genoodzaakt voelt om de tarieven voor 2016  bij te stellen omdat deze voor wat betreft het retribueerbare deel vanaf 2017 volledig kostendekkend moeten zijn. Het is het afgelopen jaar ook  gebleken dat de aard, omvang en complexiteit van de aanvragen zeer uiteen loopt. Dat betekent dat er gemiddeld genomen meer tijd nodig is voor de behandeling door de CCD. Om rekening te houden met die variatie in complexiteit en omvang van aanvragen heeft de CCD er ook voor gekozen om de tariefstructuur meer te differentiëren.
Afgelopen vrijdag heb ik ook een aantal dilemma’s waar de CCD tegenaan is gelopen bij haar werk onder de aandacht van de nieuwe staatssecretaris gebracht. Ik hoop dat zijn reactie ook behulpzaam is bij het verder koers bepalen van de CCD.
Ik verwacht dat wij in het komend jaar de nog nodige slagen kunnen maken, zodat we over een paar jaar terugkijkend kunnen zeggen: “Het was een lastige startperiode, maar het stelsel heeft zich zo ontwikkeld dat er weinig maatschappelijke discussie meer is of het proefdierengebruik in Nederland verantwoord is.”
Ik wens u allen een goede feestdagen en een goed 2016 toe!
-

Ludo Hellebrekers (voorzitter)

 ***
Commentaar
De voorzitter besluit bovenstaande tekst met de vrome wens dat het stelsel zich zo ontwikkelt dat er weinig maatschappelijke discussie meer is of het proefdiergebruik in Nederland verantwoord is.
Zie ik het goed, dan is ‘projectvergunning’ echter niet veel meer dan een vereenvoudiging van het stelsel. Niet tot stand gekomen op verzoek van organisaties die proefdieren vertegenwoordigen. Integendeel, het belang ervan ligt evident bij onderzoekers die zoveel mogelijk hun handen vrij willen hebben.

De veranderingen ten opzichte van de oude Wet op Dierproeven zijn m.i. voornamelijk cosmetisch.
-De proefdierdeskundige, cf. art.12 onder de oude wet, is gefacelift tot “Instantie voor Dierenwelzijn.”
-Alleen in uitzonderlijke gevallen kijkt de CCD terug naar de uitkomsten van de proeven. M.a.w. er is nog steeds geen sprake van een lerende organisatie.
-De gênante terminologie is hetzelfde gebleven, bijv. het gebruik van ‘welzijn’, als het over proefdieren gaat. Contradictio in terminis. Of, nog erger: ‘ongerief’, wat ook staat voor ondraaglijk lijden.
-De naam van de aanvrager wordt alweer geheimgehouden. Waartoe?
-Wat heb ik aan een niet-technische samenvatting als ik meer details wil weten?

De rituele verwijzing naar de 3 V’s is de wetgever dierbaar; ze dateert dan ook pas van 1959 (Russell & Burch). Zelf zie ik ze meer als de 3 D’s : dierproeven, drogredenen en dooddoeners.
Overduidelijk blijkt dit bij de vraagstelling door de CCD over vervanging (par. 4.1.): “Geef aan (...) waarom proefdiervrije alternatieven niet gebruikt kunnen worden.”
Daarop kan ik nu al het antwoord geven: “Omdat die er niet zijn.”
De vraag had bijv. moeten luiden: “Wat heeft u gedaan om een alternatief te ontwikkelen?” De ter zake kundige aanvrager mag immers geacht worden daartoe bij uitstek geschikt te zijn. Zonder aandrang in die richting is vervanging een illusie.

De essentie van dit alles is de vraag of minder advieswerk ook leidt tot minder dierproeven. Want dat is toch het enige dat werkelijk telt. Voorlopig ziet het daar allesbehalve naar uit. (Zo doende 2014)
Vergis u niet s.v.p.: dierproeven zijn, maatschappelijk gesproken, nimmer een rustig bezit. Niet zolang er fatsoenlijke mensen zijn.

zaterdag 2 april 2016

Bremen: dierproeven AFSCHAFFEN

Wereldproefdierendag 23 APRIL 2016 

   

vrijdag 1 april 2016