Een landelijke campagne tegen de plofkip,
verhitte discussies over de rituele slacht en het al dan niet afschieten van
ganzen en ander wild, animal cops en zelfs een Partij voor de Dieren in
het parlement. De aandacht voor het dier heeft het laatste decennium in de
politiek en het maatschappelijk debat een vogelvlucht genomen. Volgens sommigen
is deze steeds verder reikende aandacht te idioot voor woorden, volgens anderen
is deze niet vergaand genoeg en gezien al het leed dat wij dieren aandoen niet
meer dan een druppel op een gloeiende plaat. Idioot of niet vergaand genoeg,
als wij een standpunt willen innemen inzake dierenissues, zullen we allereerst
onze verhouding tot dieren en de morele status van het dier moeten overdenken.
Dit is wat verscheidene prominente nationale en internationale auteurs doen in
de essaybundel Bij de beesten af!, onder redactie van rechtsfilosoof
Bastiaan Rijpkema en politicoloog en juriste Machteld Zee.
De ondertitel van het boek Over
dierenrecht en onrecht suggereert waar de bundel met name over gaat: de
vraag of dieren rechten zouden moeten hebben. Dierenrecht wordt in drie delen
afgezet tegen verschillende achtergronden: religie, politiek en filosofie. In
het eerste deel Dierenrecht en religie wordt de rituele slacht gebruikt
als casus om het dier moreel te positioneren ten opzichte van de mens en haar
belangen. Allereerst komen rechtsgeleerde en filosoof Paul Cliteur en filosoof
Floris van den Berg aan het woord. Beiden staan bekend als liberalen vanuit de
vrijdenkersbeweging en zoals je van beide heren mag verwachten hebben zij niet
veel op met vrijheden die er exclusief voor religieuzen zijn (gekarakteriseerd
als ‘religieuze privileges’). Ze werpen zich dan ook op als tegenstanders van
de rituele slacht.
Cliteur stelt het als volgt: ‘Een menselijk
dier heeft niet het morele recht om een ander dier, het niet menselijke dier,
te laten lijden voor de religieuze overtuiging van het menselijke dier.’ Hij
voegt daaraan het liberale principe toe dat de overheid als hoedster van het
algemeen belang moet optreden en de zwakkeren in deze maatschappij moet
beschermen tegen de godsdienstigheid van personen die met hun praktijken
anderen schaden. Met andere woorden: dieren moeten beschermd worden tegen de
praktijk van rituele slacht. Cliteur hanteert het vrijheidsprincipe ‘zoveel
mogelijk vrijheid voor het individu, zolang deze de vrijheid van anderen niet
beperkt’ van filosoof John Stuart Mill op een brede manier: niet alleen mensen,
ook dieren verdienen bescherming wanneer hun vrijheid wordt beperkt.
( )
De laatste bijdrage in het deel Dierenrecht
en religie is van theoloog Erik Borgman. Na het lezen van de essays van
Cliteur en Van den Berg komt zijn bijdrage over als een wanhopige poging de
rituele slacht te rechtvaardigen.
Borgman wendt zich tot een vorm van
metafysisch redeneren door te stellen dat de rituele slacht de intrinsieke
waardigheid van het dier markeert. Het lijden als uitgangspunt nemen, zoals
Cliteur en Van den Berg doen, is volgens Borgman afbreuk doen aan deze
waardigheid, omdat een dier een waardigheid heeft die onafhankelijk is van dit
lijden. Om deze reden verdient de rituele slacht juist bescherming, aldus
Borgman. De vraag is wat een dier daaraan heeft. Zou een dier gelukkig zijn nu
het een intrinsieke waarde bezit en vervolgens pijnvol ritueel geslacht wordt?
Ook de andere argumenten die Borgman aandraagt snijden geen hout. Dat
tegenstanders van de rituele slacht voorbijgaan aan het feit van de betekenis
voor joden en moslims, is al weerlegd door Cliteur en Van den Berg met het
argument dat religieuze betekenis niet als rechtvaardiging mag dienen voor
immoreel gedrag.
---
Uit de recensie, door Willem
Vermaat; volledige tekst hier.
***
Commentaar:
Vanzelf
gaat het weer niet over dierproeven. Daar zijn we te laf voor.
Geen rechten voor proefdieren.
Proefdieren zijn de zigeuners van de dierenshoah.
BeantwoordenVerwijderenVermoedelijk is er minder aandacht voor proefdieren omdat deze dieren niet worden gezien. Ze "leven" verstopt in laboratoria, waar alleen mensen mogen komen die in die laboratoria werken.
BeantwoordenVerwijderenDat speelt zeker mee, maar het werkt twee kanten uit.
VerwijderenOnderzoekers bagatelliseren doorgaans het lijden, terwijl buitenstaanders daarentegen kunnen vermoeden dat het lijden meer en groter is dan het in werkelijkheid is. (Hoewel je het feitelijk nauwelijks kunt overschatten.)
Daarnaast is het de algehele desinterese voor het lijden van anderen, mensen of dieren. "Als IK het maar goed heb, is de wereld grotendeels in orde."
En tenslotte is er misplaatst vertrouwen in de witte jassen, de dokterstitels, en maken de laboratoria en de apparatuur erin indruk van deskundigheid.
Zij zullen wel weten wat goed voor ons is. En zullen wel netjes omgaan met proefdieren...
De witteboordencriminaliteit is altijd al moeilijker te vatten.
Wat bedoel je met: "terwijl buitenstaanders kunnen vermoeden dat het lijden meer en groter is dan het in werkelijkheid is"? Iedere krantenlezer weet dat nazi-artsen en Japanse artsen in de Tweede Wereldoorlog medische experimenten met mensen uitvoerden en dat dit ook door Amerikanen en Zweden werd gedaan (zonder toestemming van de proefpersonen). Ook werken artsen in dictaturen samen met folteraars om te beoordelen of het slachtoffer nog meer kan verdragen. Bij elke beroepsgroep zit tuig, dus waarom niet bij artsen? Ik zou in dit geval niet spreken van witteboordencriminaliteit, maar van wittejassencriminaliteit.
Verwijderen