.De normale
lichaamstemperatuur varieert tussen diersoorten. Bijna alle diersoorten
(ongewervelden, vissen en amfibieën) hebben nagenoeg dezelfde
lichaamstemperatuur als hun omgeving. Zij zijn poikilotherm evenals de
reptielen, die echter wel hun lichaamstemperatuur kunnen beïnvloeden door warme
of koele plekken op te zoeken.
.
De meeste
zoogdieren en vogels zijn homoiotherm: hun lichaamstemperatuur ligt normaal
gesproken boven die van de omgevingstemperatuur, wordt gereguleerd door
fysiologische mechanismen (zie verder). Er zijn dus warmbloedige dieren,
die zijn in staat zelf hun temperatuur in stand te houden, en koudbloedige, die
daarvoor afhankelijk zijn van de omgeving. Een constante lichaamstemperatuur
draagt bij aan de homeostase, het streven naar een constant inwendig milieu.
.
Honden (38-39 °C), katten (38,5-39 °C) en vogels (huismus: 41 °C) hebben over het algemeen een hogere normale temperatuur dan mensen.
.
Honden (38-39 °C), katten (38,5-39 °C) en vogels (huismus: 41 °C) hebben over het algemeen een hogere normale temperatuur dan mensen.
.
De
belangrijkste functie van ons thermoregulatiesysteem bestaat erin de
lichaamstemperatuur rond 37°C te handhaven. De thermoreceptoren bevinden
zich in de hypothalamus en het bovenste gedeelte van het ruggenmerg. Zij
registreren de actuele temperatuur en spelen de waarde door naar het
controlecentrum, eveneens in de hypothalamus gelokaliseerd. Het
controlecentrum ontvangt ook gegevens van de koude- en warmtereceptoren van de
huid. Deze receptoren zijn waarschijnlijk vrije zenuwuiteinden en zijn minder
dicht dan bijvoorbeeld gevoelsreceptoren.
De
koudereceptoren bevinden zich in de opperhuid terwijl de warmtereceptoren in de
lederhuid terug te vinden zijn. Koudereceptoren zijn vooral actief tussen
17-36°C, warmtereceptoren tussen 40 en 47°C. Door een combinatie van beide is
er een goede registratie in een ruim temperatuurbereik. Scheikundige stoffen
kunnen thermoreceptoren activeren. Menthol activeert koudereceptoren, terwijl
intraveneus geïnjecteerd Ca++ een warmtegevoel induceert.
.
.
Het controlecentrum
reageert gepast op al deze waarnemingen. Zware lichaamsinspanningen leiden tot
meer warmteproductie (intenser oxidatie).
Het
sympathisch systeem is geactiveerd, en meteen ook de zweetsecretie en de
doorbloeding van de huid. Bij koude treedt het omgekeerde op: in plaats van
warmte-evacuatie krijgen we warmteproductie (spiertonus stijgt, bibberen) en
warmteverlies via de huid wordt beperkt (perifere vasoconstrictie).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten