Bernice Bovenkerk |
Twee weken geleden vertelde een
gastspreker bij Wageningen University over de huidige publieke discussie in
Noorwegen over genetische modificatie van aardappelen om deze resistent te
maken tegen schimmel. Wat opviel aan haar verhaal, was dat eigenlijk nog steeds
dezelfde posities worden ingenomen, dezelfde bezwaren worden geuit, dezelfde
argumenten worden uitgewisseld en dezelfde kwesties spelen als tien jaar
geleden. Wat moeten we hier nu uit opmaken? Is de discussie geen steek verder
gekomen? Of mengen zich telkens nieuwe mensen in de discussie en is het voor
hen nodig dat dezelfde argumenten steeds weer herhaald worden? Of is het
eigenlijk wel duidelijk wat de argumenten en posities zijn, maar is de kwestie
zo hardnekkig dat er gewoon geen overeenstemming bereikt kan worden? Komt het
niet verder dan een herhaling van zetten, iets wat Egbert Schroten, voorzitter
van de Commissie Biotechnologie bij Dieren, destijds een rituele dans noemde
tussen voor- en tegenstanders van biotechnologie?
Ik denk dat dit laatste te pessimistisch is. De discussie is wel degelijk verder gekomen in die zin dat er steeds beter geëxpliciteerd is waar verschillen en overeenkomsten in opvattingen liggen. Maar het verhelderen van de verschillende posities betekent nog niet dat deze posities ook dichter tot elkaar komen. Dit is in mijn ogen omdat de verschillen van mening vaak terug te voeren zijn op fundamentele waarden. Veel van deze achterliggende waarden hebben te maken met vragen over het goede leven. Nu kom je hier met de regelethiek, die in het ethisch discours de boventoon voert, niet zo ver mee. Nieuwe technologieën zoals biotechnologie, maar bijvoorbeeld ook ambient intelligence of geo-engineering roepen levensethische vragen op. In tegenstelling tot regelethiek gaat het bij levensethiek niet om wat we zouden mogen doen of moeten laten, maar om hoe we ons leven willen leiden, om wat we als het goede leven zien en over hoe wij onze toekomst zouden willen inrichten. Over levensethiek is lastiger overeenstemming te bereiken omdat het geen handelingsgerichte theorie is. Dit bemoeilijkt natuurlijk consensusvorming of politieke oplossingen voor onenigheid. Toch dienen deze vragen in mijn ogen publiekelijk bediscussieerd te worden.
Waarom dit zo is, hangt sterk samen
met de opvatting van politiek die ik er in navolging van mijn promotor
destijds, Frans Brom, op nahoud. Politiek is in deze opvatting ‘het
maatschappelijk discours dat gericht is op het organiseren van vreedzaam
samenleven op die momenten dat mensen het met elkaar oneens zijn’. Brom ziet
hierbij een belangrijke rol weggelegd voor technology assessment. Het
gaat er bij technology assessment vooral om dat mensen met elkaar in
gesprek gaan. Een vraag die hierbij rijst, ook als ik weer nadenk over die
casus van biotechnologie, is wat dat eigenlijk oplevert als mensen met elkaar
in gesprek gaan. De aanname lijkt te zijn dat mensen vreedzamer met elkaar gaan
samenleven als ze maar met elkaar in gesprek blijven. Waarom zou dit zo zijn?
Volgens de theorie van de deliberatieve democratie leidt het gesprek tussen
mensen die het met elkaar oneens zijn tot meer begrip voor elkaars posities.
Maar dit is niet voor niets een theorie; in de praktijk blijkt het
weleens anders uit te pakken. Dan komen bijvoorbeeld door de discussie voor-en
tegenstanders van genetisch gemodificeerd voedsel nog rechter tegenover elkaar
te staan.
Om dit mechanisme uit te leggen wil
ik eerst kort belichten wat de centrale noties zijn van de deliberatieve
democratie. Het gaat hier niet om slechts één theorie, maar om een groep van
theorieën die het centrale idee delen dat politieke beslissingen legitiem zijn
wanneer zij het resultaat zijn van een ongedwongen publieke uitwisseling van
ideeën tussen vrije en gelijke partijen. Wat belangrijk is aan deliberatie als
een sociaal keuzemechanisme is dat het preferenties en opinies niet als
statisch veronderstelt, maar dat het ervan uitgaat dat een transformatie van
preferenties en opinies mogelijk en wenselijk is. Dit betekent dat iedereen aan
de publieke deliberatie moet deelnemen met een open mind en niet alleen
om de eigen belangen te behartigen. Men moet bereid zijn om door de argumenten
van anderen overtuigd te worden. Deliberatief democraten vinden het belangrijk
dat mensen door middel van publieke deliberatie blootgesteld worden aan de
ideeën en de leefwereld van andersdenkenden. Hierachter schuilen mooie idealen
van mensen die meer begrip voor elkaars positie leren opbrengen en die alle
relevante kennis en argumenten op tafel krijgen, zodat beslissingen met
volledige kennis van zaken worden genomen.
Maar de praktijk is weerbarstig. Het
is heel goed mogelijk dat wanneer we meer inzicht krijgen in de argumenten en
ideeën van andersdenkenden wij eigenlijk nog beter begrijpen waarom die anderen
het bij het verkeerde eind hebben. Of waarom we die ander zo verwerpelijk
vinden. Onze tegenstellingen blijken wellicht dieper te zijn dan we in eerste
instantie dachten. Als ik met een neonazi om de tafel ga zitten zou het goed
kunnen dat ik een nog grotere hekel aan deze persoon krijg dan ik bij voorbaat
al had. Een hieraan gerelateerd probleem is blootgelegd door Diana Mutz die empirisch
onderzoek deed naar wat zij cross-cutting exposure noemde. Zij ontdekte
dat er psychologische mechanismen zijn die ervoor zorgen dat ten eerste mensen
liever delibereren met gelijkgestemden en ten tweede dat een zekere mate van
gelijkgestemdheid noodzakelijk is voor politieke mobilisatie. Dit laatste komt
doordat wanneer mensen door deliberatie met andersdenkenden genuanceerder gaan
denken, zij minder snel geneigd zijn te gaan protesteren, demonstreren en te
flyeren voor hun partij. En dit zijn allemaal zaken die een democratie gezond
houden. Wat betekent dit nu voor publieke deliberatie? Is het dan maar beter om
andersdenkenden niet met elkaar om de tafel te laten zitten? Dat denk ik niet.
Wel dienen we het doel van een publieke deliberatie van te voren duidelijk te
bepalen en moeten we bescheiden zijn in wat we met deliberatie wel en niet
kunnen bereiken.
In mijn proefschrift heb ik destijds
betoogd dat consensus niet het doel zou moeten zijn van publieke deliberatie
over die zaken waarover hardnekkige onenigheid bestaat. Het te snel streven
naar consensus verdoezelt onenigheid en sluit daarmee bepaalde groepen met een
afwijkende mening buiten. Dit leidt op zijn beurt weer tot desillusie bij deze
groepen en mogelijk tot extremisme. Als je al te snel probeert consensus te
bereiken door een publieke discussie te zeer voor te structureren loop je het
risico dat de opinies van verschillende groepen – vaak zijn dat
gemarginaliseerde groepen – worden buitengesloten. Ook leent een publieke
discussie die al te zeer is voorgestructureerd zich makkelijk voor misbruik,
voor het sterk naar voren brengen van de eigen standpunten van de
organisatoren.
Als we bescheiden zijn in wat we met
publieke deliberatie kunnen bereiken, wordt duidelijk dat we deze ook moeten
aanvullen met andere politieke middelen zoals protest en demonstratie.
Hierin
kunnen deliberatief democraten wel wat leren van de zogenaamde agonisten
die juist dissensus centraal stellen en diversiteit belangrijk vinden.
Georganiseerde publieke deliberatie zoals bij technology assessment gebeurt,
kan dus wel mensen in gesprek brengen en dit kan ook leiden tot
opinietransformatie, maar het moet niet de pretentie hebben om diepgewortelde
onenigheid glad te strijken en op te lossen. In die zin is het eigenlijk niet
zo vreemd en wellicht heel gezond dat we na tien jaar nog dezelfde argumenten
tegenkomen als het om een omstreden technologie als biotechnologie gaat.
De naam van Egbert Schroten werd tot as tussen mijn tanden en spuug ik uit.
BeantwoordenVerwijderenHet bezwaar tegen genetisch gemodificeerd PLANTAARDIG voedsel zie ik niet in.
BeantwoordenVerwijderenDat bezwaar dat vooral in Europa leeft, ziet vooral op de voedselveiligheid. Wij zijn niet gesteld op gesleutel aan ons voedsel. (Nog meer dan nu al gebeurt.)
Verwijderen