Kristien Hemmerechts mocht een maand lang meelopen op de derde verdieping van het
Amsterdamse VUmc, Afdeling hematologie. Naakte feiten en menselijke tragiek
komen er samen. De schrijfster mocht kijken, vragen stellen en de ervaring naar
eigen goeddunken gebruiken.
Zijn wij allemaal bloedbroeders
– zoals de multicultuur het graag hoort – of maakt ons bloed ons uniek?
Hemmerechts' roman Haar bloed stelt de vraag en hoofdrolspeler Titus
Serfonteyn is overtuigd: ‘Les nummer één van het bloed. Er is eigen en er is
vreemd. Er is vriend en er is vijand.'
***
En toen was Roosje ziek
geworden. Ongeschikt bloed. Daarmee was het begonnen. Intussen ging het met
Roos van kwaad naar erger. Soms dacht ze, en het was een vreselijke gedachte, dat
het beter was geweest als Roos die blastencrisis niet had overleefd. Of als de
chemokuur niet had aangeslagen. Of de stamceltransplantatie. Of als de longontsteking haar had geveld waartegen
ze de hele bitterkoude decembermaand lang gevochten had. En de bloeduitstortingen
en de schimmels en de nierinsufficiëntie.
Telkens opnieuw was ze langs de rand
van het ravijn gelopen zonder erin te storten. Of te vallen of te glijden. Door
elke crisis had ze zich gesparteld als een kat met negen levens. Steeds
gehavender kwam ze eruit. Wat er de laatste weken met haar gebeurde tartte alle
verbeelding. De dood was minder erg dan dit. Ze had niet geweten dat een mens
zoiets kon overkomen.
Roos’ huid was stug als leer.
En kleurde donker. Sclerodermie. Weefselverharding. En haar heupen waren door
de prednison aangevreten. Dat zeiden ze er niet hij als ze de rommel voorschreven!
Roos kon haar knieën niet meer buigen. En haar enkels ook niet. Ze liep met
krukken en moest vaker en vaker een rolstoel gebruiken. Kanker had ze met meer.
Alle slechte cellen en eiwitten waren uit haar bloed gezuiverd. Maar ze was een
wrak. Een menselijk wrak.
Ze hadden haar ene kind
gebruikt om het andere kapot te maken. Zij als moeder moest dat allemaal maar
toestaan. Ze mocht zelfs niet zeggen dat het een ramp was. Ze moest de artsen
en de verpleging dankbaar zijn, want ze deden werkelijk alles wat ze konden
voor Roos’ comfort. Nu hadden ze weer iets nieuws bedacht. Lichttherapie. Fotoferese.
Die maakte de T-cellen minder agressief. Beweerden ze. Hopelijk zou Roos’ huid
weer wat soepeler worden. Genezen zou het niet, maar ze hadden goede hoop de
graft versus host onder controle te krijgen. Dat noemden ze ‘onder controle’.
Een dochter die op krukken liep, en haar
knieën en enkels nauwelijks kon bewegen.
Dank u, dokter Van Dijck.
Dank u zeer.
Hadden ze dat meisje dan moeten laten sterven?
BeantwoordenVerwijderenDat is de vraag die de moeder zich stelt: is dit het leven waard?
VerwijderenSowieso deugde de voorlichting van het ziekenhuis niet. Er worden verkeerde verwachtingen gecreëerd. "Dat zeiden ze er niet hij als ze de rommel voorschreven!"
Overigens houdt het boek hier op; misschien treedt er nog enige verbetering op bij dergelijke patiënten.
Kanker krijg je niet voor je lol. Om een rolstoelgebruiker een menselijk wrak te noemen, gaat mij te ver. Het leven is heus wel de moeite waard.
BeantwoordenVerwijderen