Een van de bekendste Nederlandse gedichten is ‘De tuinman en de dood’ (uit 1926), dat gaat over het lot dat men niet kan ontlopen.
Ik meende altijd dat het een vertaling van een Oosters gedicht was, maar wikipedia verwijst naar een Fransman als bron voor deze tekst (1923).
Dat vertelt ook dat de auteur Herman Franke de speurtocht naar de bron van het gedicht beschreven heeft in zijn boek De tuinman en de dood van Diana. In 1999 uitgegeven bij Podium.
Korte samenvatting op:
http://www.volkskrant.nl/archief_gratis/article643346.ece/Van_Eyck_ingehaald_door_De_tuinman_en_de_dood
Hoe dan ook: een vertaling.
Toevallig kwam ik een andere vertaling tegen, uit 1937 van Van Genderen Stort; veel minder dramatisch m.i. dan de overbekende versie van P.N. van Eyck:
Een tuinman snoeide rozen in een gaarde,
Gelegen in een duivengrijze streek,
Het was opeens, dat hij de Dood ontwaarde,
Die roerloos, spottend grijnzend naar hem keek.
Zijn adem stokt, hij beeft en wordt zeer bleek,
Zou graag nog toeven op de goede aarde,
Die hem zo weinig zorgen baarde,
Voor hem steeds mild en goedertieren bleek.
Dan ijlt hij tot zijn meester, die hem wenkt,
Hij stijgt te paard en rent naar Ispahan,
Waar hij zich voor de Sombere veilig denkt.
Des avonds, in de schijn der halve maan,
Doemt weer de Dood, die de heer de mare brengt:
Ik kom vanwaar uw knecht is heengegaan.
Reinier van Genderen Stort (1886-1942)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten