Taas is niet verkeerd gespeld, hoewel het wel een spellingvariant kent, namelijk taats. Woordenboeken verwijzen bij taas doorgaans naar taats, of ze vermelden zelfs alleen de vorm met twee t’s, hoewel je taas in de praktijk veel vaker hoort en leest dat taats. Maar ja, woordenboeken zijn nu eenmaal conservatief.
Taa(t)s is al een oud woord. We hebben het halverwege de 14de eeuw geleend uit het Frans. De oorspronkelijke betekenis is ‘spijker met grote, bolle kop’. Daarnaast is het onder meer gebruikt voor ‘metalen punt aan verschillende voorwerpen aangebracht’ (zo sprak men van een taats aan een wandelstok), voor ‘stalen tap van verticale assen, die in een holte draaien’, voor ‘een pen waarop een hek of sluisdeur draait’, en voor een ‘klein aambeeld dat in een bankschroef gezet wordt’.
Dat zijn veel betekenissen, maar ze maken nog niet duidelijk wat er nu met de uitdrukking iemand aan zijn taas trekken wordt bedoeld. Dat komt doordat taa(t)s nóg meer betekenissen heeft, en wel in het Bargoens of in de platte volkstaal.
Taa(t)s werd daar op twee manier gebruikt, namelijk voor ‘hoofd’ (,,je kunt een klap voor je taas krijgen’’; mogelijk is het Franse tête ‘hoofd’ hierop van invloed geweest) en voor ‘staart, penis’. De Grote Van Dale plaats de uitdrukking iemand bij zijn taas hebben voor ‘iemand te grazen hebben’ bij de betekenis ‘staart, penis’ en daar hoort natuurlijk ook de uitdrukking iemand aan zijn taas trekken bij, een uitdrukking die overigens in de Grote Van Dale ontbreekt. Van Dale Hedendaags Nederlands blijkt de vorm taas zelfs helemaal niet te kennen, noch de platte betekenissen van dit woord. Koenen geeft het woord wel in beide vormen, maar ook hier ontbreken de betekenissen die in de volkstaal volop worden gebruikt.
Gelukkig er nog het Woordenboek van populaire uitdrukkingen, clichés, kreten en slogans van Marc de Coster uit 1998. De Coster vermeldt het woord taas tweemaal, de eerste keer bij de uitdrukking op zijn taas getrapt, voor ‘in zijn eer gekrenkt, beledigd’. Voorts vermeldt hij iemand bij z’n taas hebben voor ‘iemand te pakken hebben’. Als toelichting schrijft hij:
,,Taas is een oud Bargoens woord voor ‘kop, hoofd’, te vergelijken met het informele raap. In deze uitdrukking zou het echter eerder de betekenis hebben van ‘mannelijk lid’, zoals al vermeld door Kiliaan, 1599 (teers). Taars - eigenlijk ‘een rond stuk hout met een ijzeren pin’ - kwam in het begin van de 16de eeuw voor als metafoor voor het mannelijk lid. In dezelfde zin ook iemand aan z'n taas trekken.’’
De Coster geeft bovendien nog twee voorbeeldzinnen.
De eerste komt uit de roman De Jacobsladder (1986) van Maarten ’t Hart en luidt: ,,Als ze niet helemaal gek zijn, zullen ze inzien dat ze enkel Ruygveen en de Pinkstergemeente in de kaart spelen met hun zotternij, en dan zullen ze elkaar weer om de hals vallen en jou de zak geven. Let maar op!' ‘Eerder zullen ze U aan uw taas trekken! Elke week naar de Pinkstergemeente!’
De tweede voorbeeldzin komt uit Kunst met peren (1988) van Harrie Jekkers en Koos Meinderts. Deze zin luidt: ,,Saskia bleef doorvragen, niet omdat ze nieuwsgierig was maar om Maarten aan de praat te houden zodat ze ergens halverwege op een tactisch moment zou kunnen zeggen: Ga er even lekker bij liggen. Een kwartiertje later had ze hem bij zijn taas.’’
Kortom, taas komt uit het Bargoens, het betekent ‘pik’ en waar die zit is tamelijk bekend.
Ewoud Sanders
Reacties naar sanders@nrc.nl
En ik maar aan Karst Tates denken.
BeantwoordenVerwijderenUit mijn kindertijd meen ik me te herinneren dat ook het puntje van een priktol 'taas' heette.
BeantwoordenVerwijderen