Door meer gebruik te maken van
1.
reageerbuisproeven,
2.
de zich ontwikkelende 21e-eeuwse
wetenschapsvelden -
zgn.
‘omics’-wetenschappen – en
3.
het ontwikkelen van intelligente teststrategieën
kan het aantal noodzakelijke dierproeven duidelijk
zakken.
Dat zegt prof.dr.
Van Ravenzwaay (foto) in zijn inaugurele rede bij de aanvaarding van de
bijzondere leerstoel Reproductie- en ontwikkelingstoxicologie aan Wageningen
University. Zijn leerstoel wordt gefinancierd door BASF en is ondergebracht bij
de leerstoelgroep Toxicologie.
Van Ravenzwaay schetst in zijn inaugurele rede ‘Innovative
approaches to reduce animal testing’ een overzicht van de mogelijkheden om
het aantal dierproeven als ratten, muizen, vissen te beperken. Hij gaat daarbij
uit van de informatie die dierproeven opleveren en onderzoekt de mogelijkheden
of die kennis ook op andere wijze is te verkrijgen. Hij onderscheidt daarbij
drie velden waar verbeteringen kunnen optreden: vermindering, verfijning en
vervanging. Dat gaat dus verder dan alleen het zoeken naar vervangende
methoden voor dierproeven.
Verfijning wijst naar het
vermijden van de schadelijkste en stressvolste situaties voor proefdieren, door
bijvoorbeeld alleen op een deel van het dier, zoals het oor, te testen.
Van Ravenzwaay pleit ervoor om het concept verfijning
uit te breiden met moderne methoden die extra dierproeven overbodig maken. De
zgn ‘omics’- wetenschappen geven die mogelijkheden. Daaronder vallen nieuwe
studiegebieden als proteomics (over eiwitten), transcriptomics (over genen en
hun expressie) en metabolomics (over natuurlijke stoffen in het lichaam). “De
omics-data geven ons inzicht in de manier waarop een stof in het lichaam werkt,
zodat we met minder studies én minder proefdieren uit kunnen,” aldus Van
Ravenzwaay.
Vervanging voor proefdieren is ethisch en maatschappelijk het belangrijkste voordeel
van reageerbuisproeven ofwel in vitro-studies.
Maar Van Ravenzwaay noemt daarnaast andere winstpunten
zoals de mogelijkheid om preciezere kwesties te bestuderen die met proeven in
levende proefdieren lastiger zijn te beantwoorden. “Daarbij zijn twee zaken van
belang: je wil weten wat een stof doet met het lichaam, maar tegelijk wat een
lichaam doet met een stof. Met in vitro-studies kunnen niet alle antwoorden
worden gegeven. Daarom ontwikkelen we computermodellen die de vertaalslag maken
tussen cellen in een reageerbuis en een echt dier.”
De Wageningse hoogleraar Reproductie- en
ontwikkelingstoxicologie maakt daarbij de aantekening, dat huidige dierproeven,
hoewel nog steeds essentieel voor de veiligheidsbeoordeling, niet altijd
optimaal zijn. “Aspirine – wel eens het achtste wereldwonder genoemd - zou
nooit op de markt zijn gekomen als zijn toxicologische potentieel zou zijn
geëvalueerd met de huidige maatstaven. Uit studies blijkt nl. dat aspirine
misvormingen bij ratten kan geven. We weten echter dat dit bij mensen niet het
geval is. Daardoor wordt duidelijk dat dierproeven niet altijd het juiste
antwoord geven en dat het belangrijk is de manier waarop een stof toxisch is
beter te begrijpen”
Tenslotte is ook de hoeveelheid benodigde teststof bij
in vitro-tests veel geringer dan de massa die bij proefdieren nodig is.
Een kleine in vitro-studie vergt maar een paar milligram, terwijl
dierproeven al snel een paar honderd gram van de te testen stof verbruiken. Het
maken van een nieuwe stof met bijzondere biologische eigenschappen (denk
aan geneesmiddelen) is vaak duurder dan zijn gewicht in goud waard is. Met in
vitro tests kunnen de belangrijke nadelige effecten, zoals mutageniteit,
endocriene werking, ontwikkelingstoxiciteit, enz. al zeer vroeg tijdens de
ontwikkeling van een nieuwe stof worden ontdekt, zodat veel sneller een besluit
genomen kan worden of verdere ontwikkeling (en de daarmee gepaard gaande
dierproeven) nog wel zinvol is. “In vitro-tests versnellen daarmee het
selectieproces enorm,” aldus Van Ravenzwaay.
***
Commentaar
Ik krijg wel eens het idee dat de beschaving terrein wint.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten