Respect voor dieren

dinsdag 31 januari 2012

Dierexperimentencommissie (DEC)

Elke voorzitter van een dierexperimentencommissie (DEC) zond ons voorstellen waar zijn commissie al een oordeel over had uitgesproken.
Na elk voorstel van identificerende infor­matie ontdaan te hebben, stuurden we hun voorstellen van andere dierexperimenten-commissies die we voor een tweede keer geëvalueerd wilden zien.

De voorstellen vari­eerden van onderzoek naar hoe vleermuizen water vinden tot de ontwikke­ling van eetstoornissen bij muizen. Alles bij elkaar hadden de honderdvijf­tig voorstellen betrekking op meer dan vijftigduizend dieren, grotendeels muizen en ratten, maar ook een aantal andere diersoorten: chimpansees, kikkers, bizons, reigers, duiven, dolfijnen, apen, zeeschildpadden, beren, hagedissen, je kon het zo gek niet bedenken.

Na ontvangst van de onder­zoeksgegevens vloog ik naar Connecticut om te helpen bij de ver­werking, analyse en interpretatie van de cijfers. Zelf was ik ook lid van een dierexperimentencommissie geweest en ik was er zeker van dat de overeenstemming tussen de eerste en de tweede DEC’s tamelijk groot zou zijn.

Ik had het helemaal mis.

In ongeveer tachtig procent van de gevallen kwamen de tweede DEC’s tot een andere beslissing dan de eerste. Onze statistische analyse gaf aan dat de dierexperimentencommissies hun besluiten net zo goed hadden kunnen nemen door een muntje op te gooien. Duidelijk was dat het systeem niet voldeed.

Waarom, vroeg ik me af, is het aan de ene universiteit wél oké om ratten langdurig in koud water te hangen en aan een andere niet? Terugkijkend zou het me niet verbaasd moeten hebben dat de beslissingen van dierexperimentencommissies zo ongelofelijk inconsistent zijn. Goed en slecht onderzoek van elkaar onderscheiden is lastiger dan je denkt. In zijn roman Zen en de kunst van het motoronderhoud beschrijft Robert Pirsig de kwestie heel goed: 'Als je niet kunt zeggen wat Kwaliteit is, hoe weet je dan wat het is? Hoe weet je of het wel bestaat?' Dit is een vraag die een wetenschapper 's nachts uit zijn slaap kan houden.

Kortom: het wettelijke mechanisme dat de goede behandeling van proef­dieren moet waarborgen zit vol inconsistenties. Waarom kan een onderzoeksproject de volledige goedkeuring van de ene dierexperimentencommissie krijgen en door een andere zonder meer worden afgewezen?

Als deze problemen blijven voortzieken, wordt wat tegenstanders van vivisectie beweren steeds geloofwaardiger: dat het momenteel een vos is die de wacht houdt bij het kippenhok.

***

Bron: Hal Herzog, We aaien ze, we haten ze, we eten ze  (Uig. Ten Have 2011; fragment)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten