Respect voor dieren

woensdag 4 januari 2012

'Er was eens...' Pablo vertelt

Er was eens een piepklein landje hier heel ver vandaan. Sterker, dit kleine landje was hier zó ontzettend ver vandaan dat iedere gelijkenis tussen dit landje en ons landje, en tussen de bewoners van dit landje en de onze, louter op toeval moet berusten. De naam van het landje was Vlagtwedde. In Vlagtwedde stond een huis en daar woonde een kleine staatssecretaris. Over hem gaat dit verhaal.

Eerste deel – AB KLINK
Ab Klink was dood, om te beginnen. Hartstikke dood. Zo dood als een deurnagel, zou Charles Dickens geschreven hebben. Of zo dood als een dodo, zoals de staatssecretaris met zijn kenmerkende grimlach placht te zeggen. Dodo´s en mastodonten, uitgestorven diersoorten, zo zag hij zijn politieke tegenstanders het liefst. Want let wel, de dood van Ab Klink beperkte zich tot het politieke deel van zijn leven. Voor een echte dode liep hij nog te kwiek en hij gaf college. Daar ging de staatssecretaris althans van uit, want ze hadden elkaar na hun breuk ruim een jaar geleden niet meer gesproken. Deze politieke pechvogel had overtuigend zelfmoord gepleegd door zich en public zo boosaardig uit te laten over de regering die zijn eigen partij aan het formeren was. Als er één ding is dat de staatssecretaris van het milieu wist, dan was het wel datje nooit in je eigen nest moet schijten. Maar dat is precies wat Ab Klink had gedaan. Hij had geroepen dat de toekomst van Vlagtwedde bedreigd werd als er iets van deze formatie terecht zou komen. Dat het het einde kon worden van het CDA, hun eigen partij. Want het kabinet zou als een speelbal in de handen zijn van Geert Wilders, een volksmenner die de hele bevolking van Vlagtwedde als makke lammetjes naar de slacht zou leiden. Ha, een volksmenner. De staatssecretariswist diep van binnen dat hij zelf nooit een goede volksmenner zou zijn en ook geen goede herder, hoewel hij niet onaardig pony´s fokte.
De staatssecretaris zelf was gelukkig verstandiger geweest en had zijn partijgenoten overtuigd om toch vooral deel te nemen aan deze regering. Verantwoordelijkheid nemen noemde hij het. Voor Vlagtwedde. En dit had hem politiek gezien geen windeieren gelegd want het is precies waar hij zijn functie als staatssecretaris aan te danken had. Natuurlijk had hij eerst in alle toonaarden ontkend dat hij aan het kabinet zou deelnemen. Want verantwoordelijkheid moet je altijd némen, nooit vragen.

Het was op een koude winterdag, precies een week voor kerstmis, dat de staatssecretaris in zijn huisje een eitje stond te bakken, toen de deurbel ging. Hij  trok zijn klompen aan en klakte schoorvoetend naar de grote houtendeur. In de deuropening stond een jongeman met een rondgezicht en middellang, blond, vettig haar. ‘Vrolijk kerstfeest, mijnheer de staatssecretaris!’ riep de jongen uit, ´Wilt u misschien een boompje kopen voor het groeiend verzet? Hij kost maar 5 euro en hij wordt voor u in een speciaal milieubos geplaatst!’ “Een boom?” vroeg de staatssecretaris. “Zijn er niet genoeg bomen dan?” Hij wist vrijwel zeker dat hij de afgelopen week nog een boom had zien staan. Naast de parkeerplaats.”Waarom zou ik een boom van jou kopen?” bromde hij. ‘Om uw geld te investeren in een duurzame toekomst natuurlijk. Terwijl de euro keldert, groeit uw boompje de hemel in en zorgt hij voor schone lucht en een robuuste leefomgeving voor de dieren. Wist u dat ze al van plan zijn om in de Oostvaardersplassen op de dieren te gaan schieten, zodat wij ze kunnen opeten voordat ze doodgaan van de honger? Er moet zo snel mogelijk een verbindingszone komen naar de Veluwe.’
“Humbug!” sneerde de staatssecretaris. Humbug was een Vlagtweddisch dialectwoord, wat in het Nederlands het best kan worden vertaald als ‘Doe es normaal, man.’ De jongen droop af en de staatssecretaris wilde net de deur dichttrekken toen hij in de ronde deurknop de weerspiegeling zag van het gezicht van Ab Klink. De staatssecretaris rukte harder maar Ab had de klink al te pakken. ‘Henk,’ zei hij ‘je moet naar me luisteren.’”Wat kom je doen, Ab? vroeg de staatssecretaris. ‘Ik kom je waarschuwen!’ “Jouw vorige waarschuwing is me niet al te best bevallen, Ab. Ik ben al dat gezeur vanaf de politieke zijlijn een beetje beu aan het raken. Iedereen roept maar dat het anders moet, de beste stuurlui staan aan wal. Ed Nijpels, Pieter Winsemius, Herman Wijffels, Cees Veerman – milieu dit, Europa dat – maar het zijn allemaal mastodonten. Het verbaast me dat ze nog geen lid zijn geworden van die Dierenpartij. Twee totaalwereldvreemde kattige types die om de halve dag naar de microfoon lopen om een haarbal uit te spuwen. We hebben op het werk verdorie twee extra ambtenaren moeten aannemen om die haarballen uit te pluizen.”
‘Vanavond piep je anders, Henk. Na vanavond zul je het begrijpen. Je zult worden bezocht door drie natuurgeesten. Zij wijzen je de weg, Henk. Meer kan ik niet zeggen.’ En nog voordat de staatssecretaris ´Humbug´ kon zeggen, draaide Ab Klink zich om en verdween in de mist.

Tweede deel – DE EERSTE DER DRIE GEESTEN
‘Natuurgeesten’, dacht de staatssecretaris. ‘Pfoe. Humbug. Straks komt Hiawatha nog een vredespijpje roken en geeft Pocahontas een lezing over de opwarming van de aarde. Sprookjes. Ik heb belangrijker dingen te doen’, dacht hij, en ging nog een eitje bakken. Hij bladerde nog wat door zijn ponystamboek en ging toen op bed liggen. Het lukte hem echter niet de slaap te vatten, wegens een krimpend gevoel in zijn maag. Nu hij erbij nadacht: alles voelde klein en krimpend. Kleiner van stuk, tien kleine tenen, een iets minder grote mond en een nog kleiner hartje; hij voelde zich zelfs met de minuut kleingeestiger worden. Alles leek klein en onbetekenend. Hij keek de kamer rond, maar die leek normaal: zijn klompen in de hoek, het gewei aan de muur, het ponystamboek, zijn cowboyhoed: alles was zo groot of zo klein als het altijd was geweest. Opeens bemerkte hij een witparelachtig licht dat door het raam de kamer binnen scheen. Hij opende het raam en keek recht op het verendek van een reusachtige gans. Een reusachtige veer kietelde zijn neus. De gans was wit als hagel – niet het grijze soort hagel dat uit de loop van een geweer schiet en waar een gans mee doorzeefd wordt, maar stralend spookachtig wit. En toen zag de staatssecretaris één van zijn pony´s met zijn snuit door de veren van de gans gaan. De pony was reusachtig, nee nee – het huis was gekrompen! ‘Kom met mij mee’ sprak de gans met een engelachtige stem, die echter vreemd werd vervormd door het gasmaskertje om haar snavel. ‘Klim op mijn hals.’ “Ja, leuk hoor!” riep de staatssecretaris, “Ik ben Niels Holgersson niet!”, maar er zat een angstige trilling in het sarcasme van zijn stem. De gans slaakte een ijzingwekkende kreet en de staatssecretaris sloeg bibberend zijn handen om de hals van de gans. In een ruk stegen gans en staatssecretaris op in de lucht, hoger en hoger, totdat heel Vlagtwedde en het omliggende land onder de gewebde voeten van de gans voorbij raasden. ‘Zie je die groene vlekken daar?’ vroeg de gans en ze wees met haarlinkervleugel naar beneden. Ja, die zag de staatssecretaris wel. Hij zag hoe de strakke lijnen van de akkers werden doorbroken door groene vlekken in allerlei vormen. ”Jaha, dat is de natuur. Meer dan genoeg, toch? En die akkers, dat is toch eigenlijk ook natuur?” De gans siste. ‘Een plek waar de mensen ons vergassen, omdat we in de weg lopen. Een plek waar zelfs de bijen niet meer komen, omdat de planten vol gif zijn gespoten; dat is geen natuur.’ “Wel, dan blijven jullie daar toch lekker zitten, in jullie ‘échte natuur’?” ‘Maar kijk dan!’sprak de gans. ´Hoe versnipperd die natuur is! Planten en dieren hebben ruimte nodig, ecologisch draagvlak, om populaties te kunnen bereiken die groot en divers genoeg zijn om te overleven. Anders gaan ze aan inteelt ten onder. Net als die pony’s van jou trouwens.’ “Wel. ik zie nog heel wat stukjes groen. Hier één, en kijk – daar ook nog één.” ‘Vergelijk de natuur maar met een tapijt’ zei de gans. ‘Een mooi Perzisch tapijt. Als je het in stukken snijdt, heb je nog steeds evenveel tapijt, toch?’ Dat kon de staatssecretaris beamen. Bij een borrel in de PVV-kamers hadden ze laatst nog zo’n mooi tapijt aan stukken gereten. ‘Maar die stukken’, vervolgde de gans, ‘zullen snel aan alle kanten beginnen te rafelen. Ze hebben de verbinding met de rest van het tapijt nodig om intact te blijven. Jullie mensen hebben dat goed doorgekregen, en zijn daarom aan de Ecologische Hoofdstructuur begonnen.’ “Begin nou niet weer over die hoofdstructuur!” riep de staatssecretaris. “Daar hebben we gewoon geen geld meer voor. Iedereen moet bezuinigen, dus ook de natuur.” ‘Maar zelfs als de provincie het geld zelf bij elkaar geschraapt krijgt, zoals bij de verbindingszone in het Oostvaarderswold, dan steek jij daar nog een stokje voor!’ zei de gans. ‘Kom, laten we teruggaan.’ En terwijl de gans naar beneden vloog, vroeg ze: ‘Op welk departement zit jij eigenlijk?’ “Economie, Landbouw en Innovatie.” zei de staatssecretaris trots. ‘En?’ vroeg de gans.“Ja, én natuur en visserij en zo. Bomen, kikkers, paddestoelen, dat spul.” ‘Is het niet een beetje vreemd dat bij jullie de Minister van Economische Zaken beslist over de milieuvergunningen? Over kolencentrales en kernenergie?’ vroeg de gans. “Nee hoor,” zei de staatssecretaris, “want bij het CDA zijn we ontzettend goed in verbinden. Eenheid. Landbouw was sowieso altijd al een economische aangelegenheid, dus daar hebben we maar één ministerie van gemaakt. En het ministerie van VROM hebben we ook omgedoopt. Dat heet nu het ministerie van VROEM. Straks mogen de automobilisten 130 rijden door het landschap, dan merken jullie er niet eens meer wat van.” De gans duwde de staatssecretaris door het raamkozijn het huisje in Vlagtwedde weer binnen. ´Neem maar wat rust´, zei ze. ´O, en bestel een dakdekker. Die heb je morgenochtend nodig.´

Derde deel – DE TWEEDE DER DRIE GEESTEN
Uitgeput was de staatssecretaris op bed gaan liggen. Hij zonk meteen weg in een lange droomloze slaap. Hij wist niet hoelang hij daar had gelegen onder zijn donzen dekbed (de gans had er nog wel een afkeurende blik op geworpen). Er konden met gemak jaren zijn verstreken, maar feit was dat de klok nog altijd precies dezelfde tijd aanduidde toen een waterdruppel op het brede voorhoofd van de staatssecretaris viel en hem uit zijn slaap wekte. Hij sperde zijn ogen naar het plafond. Opnieuw viel er een druppel tussen de planken naar beneden. Plons. En toen bemerkte hij het gekraak. De houten balken waarop het dak rustte, trilden en het plafond leek gewelfd, als een reusachtige omgekeerde koepel. De staatssecretaris dook onder het bed, en maar net op tijd, want met een klap als zestig – nee, honderd geweerschoten, zakte het dak door en plofte er een reusachtige zwarte verschijning op de vloer. En wat een monsterlijke verschijning was het. Een inktzwart lijf van donker vulkanisch rubber, een imposante rij tanden en een staart. O, een gevorkte staart van een formaat waar de duivel jaloers op zou zijn, met om die staart een metalen boei, met aan die boei een loden gewicht. ‘Hoi, ik ben Morgan’ zei het monster, met een vriendelijk gezicht. De staatssecretaris veegde het stof en de splinters van zijn kiel. Hij aanschouwde de orka van kop tot staart en van de staart naar de boei, en werd bleker, bleker, bleker… “Hebben zij die je omgedaan?” vroeg de staatssecretaris, en hij wees naar de staart. ‘Die is maar symbolisch, hoor,’ zei Morgan, en hij kwispelde speels met z´n staart, waarbij de loden bol de porseleinkast schampte en de stoelen omversloeg. ‘Maar wat veel erger is: ik zit daar in een pierebadje, en moet stomme kunstjes doen voor de rest van mijn leven. Alleen vanavond heb ik vrij. Speciaal voor jou!’ en een hoog piepend gekir kwam uit het keelgat van het zeedier. “Sorry” fluisterde de staatssecretaris. En met iets zwaardere stem: “Het is nooit leuk als beleid een gezicht krijgt.” Het gezicht van het beleid keek hem vernietigend aan. ‘Het had niet gehoeven,’ zei Morgan, ‘je had kunnen kiezen. Er waren genoeg mensen die mij wilden helpen. Er was geld voor. Er waren handenvol wetenschappers die het wilden aanbevelen en die wilden meewerken aan mijn vrijlating. Zelfs de wetenschappers die het Dolfinarium had ingehuurd, keerden zich uiteindelijk om en pleitten ervoor dat ik terug naar zee kon. Jij was het die de vergunning afgaf. Maar ik kom hier niet voor mij. Klim op mijn rug.’ De staatssecretaris vond dat zelfs een man van formaat als hijzelf een verzoek van een zeventonnig zeezoogdier niet kon weigeren, en zo kwam het dat hij even later door de wolken suisde terwijl hij de rugvin stevig omklemde met zijn beide armen. De orka dook soms onder het wolkendek, sprong er dan weer uit en hapte speels naar de cumuluswolkjes die loskwamen. Het duurde niet lang of de orka landde bij een herenhuis. ´Dit is wat ik je wilde laten zien´ zie Morgan. “Mijn oude studentenwoning!” riep de staatssecretaris, en hij rende blij naar het raam. Toen hij de ijskristallen met zijn mouw van het glas veegde, zag hij een jongeman, gebogen over een boek. “Maar… maar… dat ben ik!” ‘Dat wás jij!’, corrigeerde Morgan, ‘maar er is iets veranderd.’ De staatssecretaris tastte de kamer af met zijn ogen en zoog alle details in zich op. Op het prikbord hingen kaarten van het Dolfinarium Harderwijken van Ponypark Slagharen. Over de stoel hing zijn cowboyhoed. Nee hoor, hij was nog precies dezelfde gebleven. ‘Kijk beter’ fluisterde Morgan. Toen viel zijn oog op het boek dat de jongeman aan de andere kant van het raam aan het beduimelen was. Op de kaft stond geschreven:

Na(ar) goed overleg. 
Achtergronden en verbeteringen van 
overleg in het openbaar bestuur, in het bijzonder in
verhoudingen tussen overheden
Door Hinderk Bleker, 1984

“Aha,” riep de staatssecretaris, “mijn dissertatie! Hoe kon ik die vergeten? Wat een werk heb ik daaraan gehad. Zelfgeschreven, over de overlegcultuur in Nederland, met aanbevelingen voor beter beleid. Jaja!” glimlachte de staatssecretaris trots. ‘En neem je die conclusies ter harte?’ vroeg Morgan. “Wel uhm.. jaa… tot op zekere h…”  ‘WANNEER nodig je Natuurmonumenten een keer uit vooreen gesprek?’ blies de orka, ‘ze wachten al sinds je aantreden op een uitnodiging. Je zit regelmatig met de boerenvertegenwoordigers aan tafel. Wanneer krijgen de natuurbeschermers eens iets te zeggen over natuurbescherming? Voordat jij aantrad was er overleg. Overheden, boeren én natuurbeschermers bepaalden het beleid.’ “Wel eh…” stamelde de staatssecretaris, “het is niet persoonlijk. Het is gewoon zo lastig om natuurbeschermers te gast te hebben. Ik weet niet wat ik die planteneters moet voorzetten. Waar halen ze hun eiwitten vandaan?” ‘En de maatschappelijke dialoog over de megastallen dan? Wanneer luister je eens écht naar de mensen?’ “Oh, ik heb geluisterd. En veel gehoord. Maar bijna alles wat ik hoorde ondersteunde mijn beleid en je kunt niet alles meenemen. Regeren is negeren. Trouwens, mijn dissertatie ging over overleg tussen overheden.”
‘Okee. De provincies dan. Zijn die erg te spreken over jouw natuurbeleid? Snoeiharde bezuinigingen van 60%, en zíj mogen het gaan uitvoeren. 80 diersoorten en 100 plantensoorten verliezen hun beschermde status. Terwijl we internationale verplichten hebben om ze te beschermen. En het is slikken of stikken, want als de provincies het er niet mee eens zouden zijn, dreig je met een noodwet. Toch hebben verschillende provincies al geweigerd. Waarom? Omdat jij over drie jaar – als het niet minder is – alweer weg bent. Dan komt de rekening: milieuschade kost geld. En wat te denken van de hoge boetes die de Europese Unie ze zal opleggen? Dit beleid strekt verder, tot ver buiten Vlagtwedde!’ Dat er nog een hele planeet om Vlagtwedde was heengebouwd, en dat die nog zou blijven doordraaien tot lang nadat de regeerperiode van de staatssecretaris zou aflopen, daar had hij nog niet eerder bij stilgestaan. Veel tijd had hij daarvoor ook niet, want de orka maakte zich zo kwaad dat haar staart wild heen en weer begon te zwiepen en de onfortuinlijke staatssecretaris knockout sloeg.

Vierde deel - DE LAATSTE DER DRIE GEESTEN
De staatssecretaris ontwaakte in zijn huisje in Vlagtwedde, dat inmiddels op wonderlijke wijze weer een dak had gekregen en volledig in oude afmetingen en toestand was hersteld. Aan het bed stond een lange oude man, met een rond kaal hoofd en een pijp in zijn mond. “U.. u bent de derde geest?” vroeg de staatssecretaris.‘Mansholt is de naam.’ knikte de  man, langzaam en zelfverzekerd formulerend met een licht Gronings accent.‘Sicco Mansholt. Aangenaam kennis met u te maken. Neemt u een glas water. De tweede natuurgeest heeft mij verzocht u haar excuses aan te bieden. U moet begrijpen, zij is en blijft een wild dier, ook al leeft ze in gevangenschap.’
De staatssecretaris voelde aandrang om te protesteren, maar kon het niet meer opbrengen, dus hij knikte alleen maar. “Wat komt u me vertellen?” vroeg hij. ‘Mijn levensverhaal’ zei Sicco Mansholt. “Mag ik blijven liggen?” ‘Dat mag u.’

‘Ik begon mijn leven als een simpele boer in Groningen. Ik had een landbouwbedrijf in de Wieringermeer, heb ook nog een tijd thee verbouwd op Java. Ik kom uit een politiek geëngageerd gezin en was mijn leven lang lid van de Partij van de Arbeid. Dit speelt zich overigens allemaal nog af vóórde oorlog.’ De staatssecretaris was zichtbaar opgelucht eindelijk eens een ontmoeting te hebben met een normale natuurgeest. ‘Tijdens de Tweede Wereldoorlog ben ik in het verzet gegaan. Ik verborg onderduikers en hield me bezig met het coördineren van de clandestiene voedselvoorziening. Kort na de bevrijding werd ik, tot mijn eigen grote verbazing, gevraagd om de eerste na-oorlogse Minister van Landbouw te worden in het kabinet Schemerhorn-Drees. Het oog viel op mij wegens mijn verdiensten in de oorlog en organisatorische capaciteiten. Die had ik ook nodig, want het waren magere jaren. Zeer magere jaren. Het voedsel ging op de bon en ik moest er elke dag voor garant staan dat die bonnen verzilverd konden worden. Toen ik aantrad als Minister, was er in Nederland slechts voedsel voor 1 week.’ Een zielsverwant, voelde de staatssecretaris. De hemel zij geprezen!
‘Ik deed het beste wat ik kon, en na enkele jaren was in Nederland de voedselproductie weer draaiende. De meeste producten gingen van de bon af en konden weer door de markt worden overgenomen. Hoewel ik gedacht had slechts 2 jaar aan te blijven, beviel het werk mij goed en ik ben in totaal twaalfeneenhalf jaar aaneen Minister van Landbouw geweest. Al snel braken de vette jaren aan; ik had ingezet op schaalvergroting. Intensivering. De kleine onrendabele bedrijfjes moesten wijken voor grotere. Dit werd mij door de boeren aanvankelijk niet in dank afgenomen, maar uiteindelijk wist ik altijd iedereen te overtuigen dat dit het beste was voor Nederland. Technologische innovatie, pesticiden, legbatterijen; alles werd in deze tijd ontwikkeld onder mijn bewind. Omdat wij de afzet garandeerden, ontstonden de boterberg en de melkplas.’
De staatssecretaris kon zijn geluk niet op: “HA! kan ik de PvdA tenminste de schuld geven van de bio-industrie.”
‘Maar mijn carrière was nog niet klaar. Ik ben naar Brussel gegaan en heb daar mijn steentje bijgedragen aan de Europese eenwording, de EEG. ‘Mister Europe’ noemden ze mij in Amerika. Ik werd de eerste Eurocommissaris van Landbouw en voerde het gemeenschappelijk Europese landbouwbeleid door. Een open markt, efficiëntie en genoeg voedsel voor iedereen. Nooit zouden wij in Europa meer honger kennen. En daarbij’, sprak hij met trots ‘stond ik aan de wieg van de Nederlandse ontwikkelingshulp in Afrika.’ De staatssecretaris zong op van zijn kussen en applaudisseerde luid: “Fantastisch, wat een verhaal! U moet eens komen spreken op het CDA-congres.” ‘Zwijg!’ maande Mansholt de staatssecretaris. ‘Ik ben nog niet uitgesproken. Daarna werd ik nog een tijdje voorzitter van de Europese commissie en toen, ja toen kwam het berouw. Ik had daarvoor geen spookverhalen nodig zoals jij, nee – een lange vakantie op Sicilië was genoeg. Ik kwam daar tot rust. Ik kwam tot mezelf. Het waren de jaren zeventig, ik raakte gegrepen door de opkomende milieubeweging. Ik zag hoe de levende symbolen van de natuur, die ik kende uit mijn jeugd, waren verdwenen. Waar waren de stekelbaarsjes in de sloot, die ik vroeger viste? Het kikkerdril dat ik elke lente tot kikkertjes zag groeien? De pinksterbloemen die de weide roze kleurden en hoog boven dat alles, de steil stijgende tierelierende leeuwerik?
Te laat kwam ik tot het besef hoe wij mensen ons misdragen hadden. De hebzucht had het overgenomen van de noodzaak en wij miskenden de natuurlijke begrenzingen, de beperkte draagkracht van onze aarde. Het was de politiek van de groei. We hebben genoeg. Het wordt tijd voor de politiek van het genoeg. Het welzijn moet voorop. Ik kreeg spijt van de landbouwsubsidies; spijt van de schaalvergroting; ik probeerde de tijd terug te draaien, maar het was te laat. Ik keek het monster dat ik had geschapen recht in de ogen.’
‘Zie je daar die stallen in de verte?’ de oude man wees uit het raam. ´Het zijn vleesfabrieken. Elk dag worden er in Nederland een miljoen dieren geslacht. Een miljoen, Henk. Ze moeten leven onder erbarmelijke omstandigheden, voor de lekkere trek. Een ei kost vandaag de dag nog altijd evenveel als toen ik begon, na de Tweede Wereldoorlog. De consumptie liep uit de hand, ik zie hoe het ons water vervuilt, het klimaat opwarmt, maar ook hoe het in de wereldmarkt ons voedselsysteem ontwricht. Wij leven hier in de overvloed, maar tegelijk gaan er dagelijks 300 miljoen kinderen met honger naar bed.’ De staatssecretaris keek hem glazig aan, beduusd door deze plotselinge metamorfose. ‘Voor jouw begrip, Henk: daar kun je tienduizend voetbalstadions mee vullen.’ En de staatssecretaris begon de praktische consequenties van het voedselprobleem ook in te zien.

Vijfde deel – HOE HET EINDIGDE
Of jullie het geloven of niet, de staatssecretaris was sinds die ene kerstavond niet meer dezelfde. Hij raakte het vlees niet meer aan en leerde de geneugten kennen van een gevarieerd dieet, gebaseerd op groenten, peulvruchten en noten.
De bezuinigingen op de natuur werden teruggedraaid en gecompenseerd door een vergroening van het belastingstelsel. Geen gans werd nog een veertje gekrenkt, want wie het probeerde kreeg te maken met zware straffen; niemand voelde ook de behoefte om wilde dieren iets aan te doen, want door preventieve maatregelen werd de overlast zeer beperkt, en wat overbleef werd met de mantel der liefde bedekt en collectief vergoed. Je moet er immers iets voor over hebben om op een planeet te leven die je deelt met miljoenen soorten levende wezens. Vlagtwedde werd internationaal de voorloper van dit nieuwe groene denken en de staatssecretaris met zijn pony’s?
Die leefden nog lang en gelukkig.

***
Pablo Moleman is voorzitter van Pink!, 
de jongerenorganisatie van de Partij voor de Dieren.
Tekst en voordracht vind je hier.

1 opmerking: