Al in de negentiende eeuw besloten diverse gemeenten van gereformeerde signatuur een vloekverbod op te nemen in de APV. Dit was een reactie op het uitblijven van nationale wetgeving over het strafbaar stellen van godslastering, waar de in meerderheid liberale politici destijds niets in zagen.
De Rijksoverheid vond echter dat het strafbaar stellen van godslastering ook niet de taak van de gemeenten was. Op 3 december 1886 werd daarom bij Koninklijk Besluit de bepaling in de APV van de Friese gemeente Wonseradeel die openbare godslastering verbood, vernietigd wegens strijdigheid met het algemeen belang.
In de jaren twintig zorgde het algemeen kiesrecht ervoor dat de liberalen hun meerderheid definitief moesten afstaan aan de confessionele partijen. Het inmiddels opnieuw ingevoerde vloekverbod van Wonseradeel bleef hierdoor buiten schot.
De christelijke regering zag er geen bezwaar in, omdat het naar haar overtuiging onder handhaving van de openbare zedelijkheid viel, waarvoor de gemeenten wel een regulerende taak hebben. In november 1932 werd smalende godslastering op initiatief van minister Donner van Justitie door het Rijk zelf strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht (artikel 147, ook wel de 'Lex Donner' genoemd), naar aanleiding van enkele publicaties van vrijdenkers en communisten die destijds veel ophef veroorzaakten.
Pas in de jaren tachtig kwamen de lokale vloekverboden weer onder de aandacht. Een aantal Noord-Veluwse gemeenten had een vloekverbod in de APV opgenomen, door het als een overtreding strafbaar te stellen met een boete van de eerste categorie. In deze gemeenten, waar de gemeentepolitiek gedomineerd werd door de (kleine) confessionele partijen SGP, GPV en ARP (later CDA en RPF), werd vloeken door een grote meerderheid van de bevolking uiterst krenkend gevonden.
Op 5 juni 1986 vernietigde de Kroon bij Koninklijk Besluit de vloekverboden in zeven Veluwse gemeenten, omdat deze strijdig geacht werden met artikel 7 van de Grondwet, die vrijheid van meningsuiting garandeert. De meeste andere gemeenten die nog een vloekverbod handhaafden, kozen er daarna voor om het verbod te schrappen en vloeken niet meer te bestraffen.
De laatste jaren is echter in verschillende gemeenten de wenselijkheid van een vloekverbod door SGP en ChristenUnie (een fusie van RPF en GPV) opnieuw aan de orde gesteld. Door in de formulering meningen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet van het vloekverbod uit te sluiten, is geprobeerd het verbod juridisch houdbaar te maken. Het is daardoor echter ook praktisch onuitvoerbaar geworden, want elke overtreder kan zich er met een beroep op de vrijheid van meningsuiting aan onttrekken en indien iemand een eventuele boete aanvecht, zal de rechter hem of haar op grond daarvan altijd gelijk geven.
Desalniettemin benadrukken partijen als SGP en ChristenUnie dat het vloekverbod als bepaling in de APV een belangrijke symbolische waarde heeft in de strijd tegen taalverruwing.
Toch stranden voorstellen voor het opnemen van een vloekverbod vaak op de weigering van andere dan de christelijke partijen, die behalve de onuitvoerbaarheid (voor het CDA in diverse gemeenten een reden om tegen te stemmen) ook de gerichtheid op vloeken in het bijzonder bekritiseren. Om het vloekverbod voor andere partijen aanvaardbaarder te maken, heeft de ChristenUnie in Bodegraven daarom in 2006 met succes voorgesteld een bepaling in de APV op te nemen die slechts in algemene zin "het bezigen van ruwe of onzedelijke taal" verbiedt.
Bron: wikipedia
Je kunt ruwe of onzedelijke taal niet netjes vinden, maar een officieel verbod is bespottelijk. Overigens wordt er ten gevolge van de ontkerkelijking minder gevloekt in Nederland dan vroeger. Als iemand niet in God gelooft, heeft het weinig zin dat hij Hem/Haar vraagt hem te verdoemen. Ik teken hierbij aan dat onkerkelijkheid niet hetzelfde is als ongelovigheid en dat iemand die in een woedebui vloekt natuurlijk niet bewust Gods verdoemenis over zich afsmeekt.
BeantwoordenVerwijderengrappig, interessant en gek :)
BeantwoordenVerwijderen