Als jonge officier diende hij onder Corbulo. Later werd hij, als vertrouweling en adviseur van keizer Vespasianus, commandant van het vlooteskader te Misenum in de baai van Napels.
Hij werd het slachtoffer van zijn eigen wetenschappelijke belangstelling en zijn plichtsbetrachting: hij kwam om door verstikking tijdens de uitbarsting van de Vesuvius in 79, toen hij zich naar het terrein van de ramp had begeven, niet alleen voor onderzoek naar de oorzaak van de uitbarsting maar ook met het oog op de evacuatie van geïsoleerde villabewoners.
Hij voer van Misenum naar Pompei, maar deze stad heeft hij nooit bereikt, want het was te donker door de as van de vulkaan, dus voer hij naar Stabiae. Door de aanlandige wind kon hij niet meer wegvaren en hij is gestorven aan de giftige gassen die op hem veel meer impact hadden door zijn zwakke longen.
De omstandigheden van zijn dood én van de uitbarsting werden uitvoerig beschreven door zijn neef Plinius de Jongere. Deze dankt zijn beroemdheid als schrijver aan zijn verzameling Brieven. In de twee vermaardste brieven beschrijft hij de uitbarsting van de Vesuvius, die hij als zeventienjarige heeft meegemaakt, en waarbij zijn oom Plinius de Oudere het leven verloor.
Over de uitbarsting schreef hij o.a.: ‘Overal was het al dag, maar hier was het nacht, neen, meer dan nacht.’
Harry Mulisch gebruikte deze zin als motto voor zijn roman De aanslag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten