Respect voor dieren

dinsdag 22 februari 2011

Rituele slacht (2)


voor Henk-Jan Ormel (CDA)

Voorafgaande aan de behandeling in de Tweede Kamer gaat ieder wetsontwerp voor advies naar de Raad van State.
Daarna neemt de Tweede Kamer een besluit. Maar we zijn er nog niet: daarna wordt het wetsontwerp nog eens bekeken door de Eerste Kamer.
Zo wordt een wetsontwerp dus in drie instanties behandeld.
Een tergende bureaucratie, uit de tijd van de trekschuit: negentiende eeuw.

***

Net als Henk-Jan Ormel vindt de Raad van State het voorstel van Thieme niks. Men zet zich daarmee aardig te kijk. Een- en andermaal wordt in het advies gezegd dat dieren dingen zijn, geen levende wezens. Rechtsobjecten en geen rechtssubjecten. Omdat de dames en heren nog wel aanvoelen dat dat toch een beetje raar is, zetten ze er wel een zinnetje in over het belang van het welzijn van dieren.

De verdienste van de herhaalde opmerkingen zou kunnen zijn dat de vraag rijst waar de wetgeving blijft, die dieren wèl drager maakt van rechten en vrijheden.

Hieronder enkele passages uit het advies. Het complete stuk vind je hier.

***

De Raad heeft gewezen op de juridische positie van dieren. Zij zijn aan te merken als rechtsobject, niet als rechtssubject: dieren kunnen naar de huidige rechtsopvatting geen dragers van rechten in juridische zin zijn. De Raad voegde daaraan toe dat er alle reden kan zijn om dieren niet te beschouwen als gewone rechtsobjecten, als alle andere, maar als bijzondere rechtsobjecten, die een bijzondere zorg vergen, ook van overheidswege.

Uit die benadering volgt dat bij handelingen met dieren, zoals de slacht, uitdrukkelijk rekening gehouden dient te worden met het welzijn van het dier. Dit doet echter niet af aan het feit dat het belang van het dierenwelzijn dient te worden afgewogen tegen andere belangen, waarbij relevant is dat dieren niet als zodanig drager kunnen zijn van rechten.

De Raad merkt op dat de grondwetgever met het voorbehoud ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’ niet heeft beoogd aan te geven dat élke beperking toelaatbaar is die in een formele wet is neergelegd. De uitoefening van de in de Grondwet beschermde grondrechten kan op basis van deze clausulering weliswaar worden beperkt, maar mag niet geheel of nagenoeg geheel onmogelijk worden gemaakt.

Naast het vereiste van beperking bij formele wet dienen materiële criteria aangelegd dienen te worden waaraan een rechtmatige beperking van grondrechten moet voldoen.
Naar het oordeel van de Raad liggen daarbij de volgende criteria voor de hand: voldoende specificiteit, proportionaliteit en (daarin besloten) kernrechteerbiediging.
Het eerste criterium volgt uit de grondwetsgeschiedenis, de twee andere criteria liggen ten grondslag aan het hierna te bespreken noodzakelijkheidscriterium neergelegd in artikel 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en kunnen in de Nederlandse Grondwet 'ingelezen' worden. Deze criteria vereisen een grondige belangenafweging waarbij het belang van bescherming van het grondrecht zwaar dient te wegen.

Het voorgestelde verbod op onbedwelmd ritueel slachten voldoet naar het oordeel van de Raad niet aan vorengenoemde criteria. Het ongeclausuleerde verbod op ritueel slachten maakt deze vorm van godsdienstig belijden niet langer mogelijk. De toelichting volstaat er mee te stellen dat de aantasting van het dierenwelzijn voorafgaand aan en gedurende de onbedwelmde rituele slacht voldoende grond vormt om de uitzonderingsbepaling in de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (Gwwd) te laten vervallen en aldus een dergelijke beperking op de vrijheid van godsdienst rechtvaardigt.
In de toelichting wordt ten onrechte het beeld opgeroepen als zouden dieren rechtssubject zijn, met een vergelijkbare status als mensen. De Raad is van oordeel dat hiermee niet de vereiste belangenafweging - waarbij het belang van bescherming van het grondrecht zwaar dient te wegen - wordt gemaakt.

Hoewel de Raad met de initiatiefneemster het belang van het dierenwelzijn erkent, is hij van mening dat de gegeven motivering niet voldoet. Hij acht het aannemelijk dat sprake is van een maatregel die de vrijheid van godsdienst te zeer beperkt, nu het belijden in de vorm van een gevestigd godsdienstig ritueel en het nuttigen van dienovereenkomstig geslacht vlees onmogelijk wordt gemaakt.
Het voorstel stuit naar het oordeel van de Raad aldus op de grenzen van artikel 6, eerste lid, van de Grondwet. Hij adviseert het voorstel nader te overwegen.

---

Verenigbaarheid met artikel 9 EVRM (Eur. Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens)

Artikel 9 EVRM beschermt de vrijheid van godsdienst en omvat mede 'de vrijheid hetzij alleen hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften'.

Het tweede lid van dit artikel luidt: 'De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen'.

In zijn advies over het boerkaverbod heeft de Raad uiteengezet dat het bij toetsing aan 9 van het EVRM gaat om de vraag of er een dringende maatschappelijke behoefte bestaat voor de getroffen maatregel. Bovendien moet de beperking in redelijke verhouding staan tot het nagestreefde doel. Deze twee criteria moeten in onderling verband worden bezien.

Het EHRM (Europese Hof) heeft geoordeeld dat ritueel slachten onder het bereik van artikel 9 van het EVRM valt. Uit het betreffende arrest moet worden opgemaakt dat sprake is van een inbreuk op artikel 9 van het EVRM indien het aanhangers van een bepaalde godsdienst in de praktijk onmogelijk wordt gemaakt ritueel geslacht vlees te consumeren. De Raad is van mening dat hiervan sprake is bij een ongeclausuleerd verbod op onverdoofd ritueel slachten.
Weliswaar kan het doel van een verbod op ritueel slachten mogelijk worden geschaard onder de in artikel 9, tweede lid, van het EVRM genoemde doelcriteria ‘bescherming van de openbare orde’ of ‘bescherming van de goede zeden’ (in casu morele opvattingen over dierenwelzijn).

De overige criteria zijn naar het oordeel van de Raad niet aan de orde, mede ook in het licht van het feit dat dieren als zodanig geen drager kunnen zijn van rechten en vrijheden.

De Raad acht het niet aannemelijk dat de inbreuk op het dierenwelzijn een dusdanig dringende maatschappelijke behoefte vertegenwoordigt dat een ongeclausuleerd verbod op onverdoofd ritueel slachten er door kan worden gerechtvaardigd.

De Raad is gegeven het vorenstaande dan ook van oordeel dat dit verbod stuit op de grenzen van artikel 9 van het EVRM. Hij adviseert het voorstel nader te overwegen.

1 opmerking:

  1. Er bestaat in Nederland kennelijk geen scheiding tussen Kerk en Staat.

    BeantwoordenVerwijderen