Respect voor dieren

maandag 4 april 2011

Geen hoofddoekje in de klas



VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING 

inzake 

[X], wettelijk vertegenwoordigd door haar vader [A], 
te [woonplaats] 
eiseres 
hierna te noemen [X] 
gemachtigde mr J. Klaas 

tegen 

Stichting Katholiek Onderwijs Volendam 
te Volendam 
gedaagde 
hierna te noemen Don Bosco College (kortweg DBC) 
gemachtigde mr W. Brussee 

De procedure 
[X] heeft DBC gedagvaard op 17 maart 2011. DBC heeft daarop stukken in het geding gebracht. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2011. De gemachtigden van beide partijen hebben pleitnotities overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht. 

De feiten 
[X] is sinds het schooljaar 2009-2010 leerling van het Don Bosco College te Volendam, een school op katholieke grondslag die wordt bestuurd door gedaagde. Op het aanmeldformulier voor de school heeft [X] aangegeven dat ze moslim is. 

Op 22 februari 2010 heeft [X], samen met drie andere leerlingen, aan DBC te kennen gegeven dat zij overweegt om vanwege haar geloof een hoofddoek te gaan dragen. Door DBC is daarop aan [X] meegedeeld dat de school zich intern zou beraden, en met een standpunt zou komen. 

Sinds eind augustus 2010 volgt [X] de tweede klas VMBO. 
Op 8 september 2010 is aan [X] schriftelijk bevestigd dat DBC zich op het standpunt stelt dat [X] de bepaling uit het schoolreglement, luidende “Het is ten strengste verboden: (…) om binnen de school gezichtsbedekkende kleding, petten, hoeden, mutsen of hoofddoekjes te dragen” dient na te leven. 

Op 18 oktober 2010 heeft [X] zich gewend tot de Commissie Gelijke Behandeling met de vraag, of DBC met dat standpunt onderscheid maakt op grond van godsdienst. Bij beslissing van 7 januari 2011 sprak de Commissie als haar oordeel uit dat DBC inderdaad jegens [X] verboden onderscheid op grond van godsdienst heeft gemaakt. Daarbij overwoog de Commissie onder meer “dat DBC, in het algemeen en in het bijzonder jegens [X], niet kenbaar heeft gemaakt dat het hoofddoekverbod verband houdt met haar grondslag. Integendeel, DBC heeft naar het oordeel van de Commissie in haar communicatie over het hoofddoekverbod juist de suggestie gewekt dat het hoofddoekverbod niet in verband staat met de katholieke identiteit van de school voor voortgezet onderwijs. De Commissie stelt verder vast (dat) de school alleen hoofddoeken heeft verboden en er geen sprake is van een algemeen verbod op het dragen van kleding of attributen die uiting geven aan een andere religie dan de katholieke. Naar het oordeel van de Commissie wijst ook dat feit niet in de richting van een consistent beleid ter verwezenlijking van de grondslag.” 

Bij brief van 1 maart 2011 heeft DBC, kennis genomen hebbend van het standpunt van de Commissie, aan [X] laten weten dat, en waarom, een uiting als het dragen van een hoofddoek sinds de aanvang van het schooljaar 2010-2011 niet wordt toegestaan. 

De vordering 
[X] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) veroordeling van DBC om aan [X] toe te staan met hoofddoek op naar school te mogen. Daarnaast vraagt [X] om DBC te veroordelen tot het aanbieden van excuses, tot het betalen van een symbolische schadevergoeding van € 500,00 en de kosten van rechtsbijstand. [X] legt aan haar vordering ten grondslag dat DBC zich jegens haar onrechtmatig gedraagt door haar te verbieden op school een hoofddoek te dragen, hetgeen discriminerend is omdat haar recht op godsdienstvrijheid wordt geschonden. “Met het dragen van een hoofddoek geef ik invulling aan de vorming van mijn identiteit, ik val er niemand mee lastig. Ik mag niet het slachtoffer worden van het publieke en politieke debat over de Islam, moslims en hoofddoeken”, aldus [X]. 

Het verweer 
DBC betwist de vordering en voert aan dat [X] welkom is op school zolang zij de katholieke grondslag respecteert. Dit laatste impliceert dat (ouders en) leerlingen zich onthouden van gedragingen waarbij afstand wordt genomen van de statutaire doelstelling van de onderwijsinstelling. 
Honorering van het verzoek van [X], zo realiseerde DBC zich, zou effect hebben op de katholieke religie van de school, en afwijzing van het verzoek zou effect hebben op de islamitische religie van [X]; daarom heeft DBC niet direct op het verzoek van [X] beslist, maar eerst intern, in alle geledingen van de school, onderzoek gedaan. Dit onderzoek heeft tot het begin van het volgende schooljaar in beslag genomen, en de uitkomst ervan is [X] direct meegedeeld, getuige de brief van 8 september 2010. Die uitslag houdt in dat de diverse geledingen binnen de school unaniem van mening zijn dat de katholieke grondslag van de school niet verwezenlijkt kan worden indien binnen de school uitingen van een ander geloof getolereerd worden. 

De beoordeling 
Aan de Commissie Gelijke Behandeling kan worden toegegeven dat DBC met het in september 2010 aangescherpte beleid op het gebied van het dragen van een hoofddoek geen uiting heeft gegeven aan een consistent beleid ter verwezenlijking van de r.k.-grondslag van de school. Echter, zoals DBC naar ’s kantonrechters oordeel op goede gronden nu heeft aangevoerd en wat er zij van door de rector van DBC jegens de pers gedane uitlatingen, miskent de Commissie daarmee dat totdat [X] haar verzoek aan de school deed er in het geheel geen sprake was van beleid op dit punt. Door DBC immers is onweersproken aangevoerd dat zij voordat [X] het verzoek deed geen hoofddoekdraagsters in haar midden kende. 

Het schoolreglement, zoals door [X] als bijlage 4 en 9 aan de dagvaarding gehecht, maakt melding van een verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding, petten, hoeden, mutsen of hoofddoekjes. In beginsel staat het DBC vrij om een dergelijk verbod in haar reglement op te nemen, zo goed als het andere scholen vrij staat om te besluiten het anders te doen. Het nemen van dergelijke besluiten is aan het schoolbestuur, niet aan de rechter; die toetst slechts. 

Zoals [X] met juistheid heeft opgemerkt dient de toetsing van het besluit van DBC te worden ontdaan van emotionele en politieke invloeden. Kijkt de kantonrechter aldus naar het besluit van DBC, dan kan de slotsom geen andere zijn dan dat DBC ook anders had kunnen beslissen, maar dat de beslissing zoals die is genomen en nu wordt gehandhaafd een beslissing is die DBC kan nemen op basis van haar (katholieke) grondslag die met zich meebrengt dat uitingen van een ander geloof binnen de school niet worden aanvaard. 

Met inperking van de vrijheid van meningsuiting of met discriminatie op basis van geloof heeft dat niets van doen; met dat standpunt miskent [X] dat zij met haar eis om haar geloofsovertuiging te mogen uiten onvermijdelijk inbreuk maakt op de gevoelens van anderen, die menen het recht te hebben van dergelijke uitingen verschoond te blijven. Het vinden van evenwicht tussen dergelijke conflicterende belangen is in een geval als het onderhavige primair een taak van de school en niet van de rechter. Die grijpt slechts in als geen redelijk oordelende school een dergelijk besluit had kunnen nemen, en zo’n situatie doet zich hier niet voor. 

Nu de eerste vordering van [X] niet wordt toegewezen, zijn - daargelaten dat het aanbieden van excuses in rechte niet afdwingbaar is - in het voetspoor daarvan de overige vorderingen evenmin toewijsbaar. 
Alhoewel [X] in het ongelijk wordt gesteld, zal de kantonrechter teneinde de verhouding tussen partijen niet verder te belasten bepalen dat de proceskosten worden gecompenseerd. 

De beslissing 
De kantonrechter: 
- weigert de voorlopige voorziening; 
- compenseert de proceskosten zo, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. 

Dit vonnis is gewezen door mr B. Doorewaard Boekhout en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier. 


Commentaar
Het Gemeentelijk Vervoerbedrijf staat een hoofddoekje toe, maar beschouwt het dragen van een kruis aan een ketting als inbreuk op de uniformkleding. (zie hieronder: Kledingvoorschriften)

De school mag hoofddoekjes in de klas verbieden, zijnde in strijd met de r.k.-grondslag. Dat roept de vraag op hoe een openbare school hiermee moet omgaan.

In het algemeen zijn op zo'n school de populaire petjes van jongens in de klas verboden - maar hoofddoekjes niet. De jongens die geen pet mogen dragen, vinden dat meten met twee maten. Daar zouden ze wel eens gelijk in kunnen hebben. Zo is bijv. ook het dragen van een jas in de klas niet toegestaan, onverschillig wie die jas draagt. Zonnebril - idem.

Iets heel anders is dat dit detail onderdeel uitmaakt van de strijd door scholen om de allochtone leerling.
Als de confessionele school het hoofddoekje in de klas verbiedt, zou dit in het voordeel van de openbare school kunnen werken.

3 opmerkingen:

  1. Als oud-lerares aan katholieke scholen voor VWO en Havo ben ik verbijsterd dat een leerlinge op een katholieke school niet de sluier mag dragen die nonnen ook dragen. Bovengenoemde school in Volendam schijnt overigens de enige katholieke school in Nederland te zijn waar leerlingen geen hoofddoekjes mogen dragen. Veel Volendammers stemmen op de PVV. Een fatsoenlijke toerist hoort voortaan Volendam links te laten liggen.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Met de PVV heeft dit niets te maken.
    Dit is een rechterlijk vonnis.

    Het schoolreglement is duidelijk:
    'Het is ten strengste verboden: (…) om binnen de school gezichtsbedekkende kleding, petten, hoeden, mutsen of hoofddoekjes te dragen.'

    Er had wellicht beter kunnen staan: 'binnen de klas'. En dan ook een verbod op het dragen van jassen in de klas.

    Er zal ook nog wel ergens staan dat kauwgom verboden is.

    Overigens zijn er soms ook nog problemen over gymkleding...

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Regels zijn regels, zoals Rita Verdonk zei. Jezus ging soepeler met regels om.

    BeantwoordenVerwijderen