Respect voor dieren

maandag 14 juni 2010

Bijtjes, bloemetjes, auto's

Het gaat in deze zaak om het volgende. Appellant (garagehouder) heeft op 1 juni 2004 een garagebedrijf in [plaats], bestaande uit een showroom en werkplaats overgenomen. De auto's van garagehouder worden ten behoeve van de verkoop op het buitenterrein geparkeerd.

Op ongeveer 200 meter afstand van het garagebedrijf houdt geïntimeerde (imker) sinds 1981 in een vaste bijenstal in de achtertuin en aangrenzend terrein hobbymatig bijenvolken.

Garagehouder stelt dat zij bij de exploitatie van haar garagebedrijf hinder ondervindt van de bijenvolken van imker. De hinder bestaat uit fecaliën van de bijen die volgens haar vanuit de lucht op de auto's terechtkomen. Imker betwist gemotiveerd dat de aanslag op de auto's van haar bijen afkomstig is.

In eerste instantie vordert garagehouder dat de bijenvolken op een afstand van tenminste 750 meter van het middelpunt van het garagebedrijf worden verplaatst, alsmede dat de gemaakte schoonmaakkosten ad. € 39.375,- in hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke rente, worden vergoed.

De rechtbank wijst de vorderingen af.

Zij komt tot de slotsom dat de brief van [deskundige] van 28 juni 2004 niet de conclusie rechtvaardigt dat de overlast die garagehouder stelt te ondervinden, wordt veroorzaakt door de bijen en dat garagehouder het causale verband tussen de door haar gestelde hinder en de bijen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.

***

Aan de beantwoording van de vraag of de door garagehouder gestelde overlast onrechtmatig is, komt het gerechtshof pas toe nadat met voldoende mate van zekerheid is vastgesteld dat de verontreiniging van de auto's afkomstig is van bijen, in het bijzonder van de bijenvolken van imker.

Het hof leest in hetgeen garagehouder in hoger beroep heeft aangevoerd geen wezenlijk andere stellingen dan welke reeds in eerste aanleg door haar waren aangevoerd. In het bijzonder heeft garagehouder niet onderbouwd of aangetoond dat de verontreiniging van haar auto's fecaliën van bijen betreft.

De door haar geraadpleegde deskundige [naam deskundige] stelt slechts dat het zeer waarschijnlijk is dat de waargenomen fecaliën van bloemzoekende insecten (hommels, bijen en solitaire bijen) afkomstig zijn.

[deskundige] legt geen relatie met de bijenvolken van imker.

Daarvoor is aanvullend onderzoek nodig van het door [deskundige] genomen monster. Het is het hof niet bekend of aanvullend onderzoek is uitgevoerd en wat daarvan de resultaten zijn.

In deze procedure volstaat garagehouder met te stellen dat de viezigheid op haar auto's van de bijen afkomstig moet zijn omdat imker de enige imker in de buurt is en de viezigheid alleen wordt aangetroffen op auto's op een afstand van 200 tot 300 meter van de bijenstand van imker.

Deze stelling van garagehouder wordt door imker, onder verwijzing naar het CED Forensic rapport, gemotiveerd weersproken. Imker wijst op andere mogelijke oorzaken van de overlast, waaronder wilde bijenvolken en andere insecten. Weliswaar bestrijdt garagehouder - in algemene bewoordingen - dit standpunt, doch zij motiveert deze betwisting niet (voldoende).

Naar het oordeel van het hof heeft garagehouder hiermee niet voldoende gemotiveerd feiten gesteld die, indien bewezen, rechtvaardigen om aan te nemen dat de viezigheid op haar auto's van de bijen afkomstig is. Bewijsvoering komt dan ook niet aan de orde. Het door garagehouder strekkende verzoek tot het benoemen van een deskundige om de herkomst van de viezigheid vast te stellen, wordt om die reden afgewezen.

Ten overvloede overweegt het hof dat zelfs indien aangenomen zou moeten worden dat de verontreiniging van de auto's mede veroorzaakt zou zijn door de bijenvolken van imker, die ter plaatse reeds aanwezig waren vóór garagehouder haar bedrijf in [plaats] vestigde, daaruit dan nog niet volgt dat imker onrechtmatig zou hebben gehandeld en schadeplichtig zou zijn ten opzichte van garagehouder.

Het Hof is onder verwijzing naar HR 3 mei 1991, 1991, 476 van oordeel dat een dergelijke verontreiniging

  • gezien de aard ervan (het betreft hier het platteland waar bijen en insecten aanwezig zijn; bijen vervullen ten behoeve van een positieve natuurcyclus een belangrijke rol),
  • gezien de ernst en duur ervan (de overlast betreft de jaarlijkse reinigingsvlucht; garagehouder heeft niet aangetoond dat de overige vervuiling ook aan de bijen te wijten is),
  • gezien de gestelde omvang ervan (de schade is beperkt tot schoonmaakkosten die door garagehouder- gelet op de gemotiveerde betwisting van imker - onvoldoende onderbouwd zijn) niet als onrechtmatig beschouwd moet worden.
De slotsom

Het beroepen vonnis dient te worden bekrachtigd en garagehouder dient als de in het ongelijk te stellen partij veroordeeld te worden in de kosten van het geding in hoger beroep.

Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, Verschuur, en Weening, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 17 november 2009 te Leeuwarden in bijzijn van de griffier.

1 opmerking:

  1. De reinigingsvlucht

    Op het laatst van januari, begin februari bij een buitentemperatuur van ± 8 à 9°C verlaten de bijen de woning om de endeldarm te ledigen.

    Deze vlucht duurt meestal niet langer dan een uur en een normaal volk komt daarna gewoon weer tot rust.

    Soms geeft zo’n reinigingsvlucht wat overlast in de omgeving, zoals:

    - Bevuiling van de buitenhangende was,
    - Vervuiling van het glas van tuinbouwkassen,
    - Geparkeerde auto’s die vuil worden.

    BeantwoordenVerwijderen