Respect voor dieren

woensdag 28 december 2011

Mr. Boon: het dier in het recht

In de literatuuropgave van Eskens' hieronder genoem-de boek komt de naam van Dirk Boon (foto) niet voor. Dat is jammer want diens eerdere voordracht over dit onderwerp (uit 2007) maakt Eskens’ publicatie grotendeels overbodig. 

Boon begint zijn tekst met twee historische voor-beelden. De eerste over een baby die in de wieg die een vermogen erft. Pas om-streeks 1923 werd ingezien dat jonge kinderen dragers van rechten kunnen zijn. Weer later, in een proefschrift uit 1939, werd duidelijk gemaakt dat onderscheid moet worden gemaakt tussen het hebben van een recht en het uitoefenen van een recht.

Het recht kent rechtssubjecten en rechtsobjecten. De eerste zijn de dragers van rechten en plichten. Dit zijn alle natuurlijke personen maar ook (bestuurders van) ‘rechtspersonen’, een fictief begrip zoals staat, vennootschap, vereniging en stichting.
Rechtsobjecten zijn stoffelijke zaken waarop iemand een recht kan hebben.

Net als voor Eskens is voor Boon het dier rechtssubject. Niet anders dan  kleine kinderen, geestelijk gestoorden, demente bejaarden rechtssubject zijn.
Daarnaast stelt Boon dat een rechtssubject voorwerp van eigendom kan zijn – de hond als bezit van zijn baas – terwijl het dier daarnaast toch over eigen subjectieve rechten kan beschikken.
Boon werkt dit uit door te stellen dat rechtssubjecten over veel en over weinig rechten kunnen beschikken. Dat hangt af van de belangen die zij hebben.

In tegenstelling hiermee worden dieren in het Burgerlijk Wetboek opgevat als rechtsobjecten. Het is de wil van de meerderheid van de burgers van dit land dat de wet geen verschil maakt tussen een dier en een iPod.

Boon betreurt dit. Dieren hebben rechten, zegt hij, maar dit komt wettelijk slechts tot uitdrukking omdat op mensen de rechtsplicht rust hulpbehoevende dieren zorg te verlenen en in het algemeen dieren niet te mishandelen.
***
Commentaar
Dit is natuurlijk wel een moeilijke positie waar Boon voor opteert: rechtssubject als (mogelijk) voorwerp van eigendom. Overigens spreekt Boon in zijn voorbeeld wijselijk van ‘bezit’, dwz. het in je macht hebben. Daarvoor hoef je niet noodzakelijk eigenaar te zijn.

Sinds het einde van de slavernij (1863) spreken we niet meer over levende wezens in termen van eigendom. Een kind is geen eigendom van de ouders. In taal berust de relatie op leeftijd: ouders zijn ouder dan kinderen.  De wet voegt er het aspect van 'gezag' aan toe: het is dus (toch) ook een machtsverhouding. Voor aankoop van een kind - adoptie - geldt hetzelfde. Een werknemer is geen loonslaaf maar staat in een contractuele verhouding. Dit geldt ook voor profvoetballers die wel ‘gekocht’ en ‘verkocht’ kunnen worden, dwz. hun arbeid.

Eigendom van een zaak betekent verder dat ik er vrij over kan beschikken. Tinkebell bracht ongestraft haar eigen kat om het leven, terwijl Nienke Oosterbaan in het blad van Milieudefensie uitlegt hoe je je eigen kip moet doden. Dit zijn handelingen die evident strijdig zijn met het belang van het betrokken 'rechtssubject'. 
Hoe lost Boon dit op?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten