Tschuang-Tse en Hui-Tse staan op de brug.
Onder hen stroomt de Hao, jong en snel.
Tschuang-Tse is al oud, Hui-Tse is nog ouder,
Doch de rivier is eeuwen ouder, jong en snel.
De vissen schieten flitsend door dit stromen.
.
En het weerlichtend spel in ’t water ziende
Zegt Tschunag-Tse: de vissen zijn verheugd.
Tot hem hierop Hui-Tse: gij zijt geen vis.
Wat weet gij dan van vissen en hun vreugd?
Tschuang-Tse antwoordt hem: gij zijt niet ik.
Hoe weet gij dan of wat ik weet niet deugt?
En Hui-Tse weer: ik weet dat gij geen vis zijt
En dat gij dus niets uit hen weten kunt.
Tschuang-Tse peinst en zegt: ik ken de vreugd
Der vissen aan mijn vreugde over ’t water;
Ook weet ik dat gij iedre vreugd misgunt –
Onder hen stroomt de Hao, jong en snel.
A.Donker
Mooi en wijs.
BeantwoordenVerwijderen