Respect voor dieren

maandag 20 december 2010

Zakendoen met Lenie 't Hart


Uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter

Vonnis in kort geding van 17 december 2010
in de zaak van

de stichting Stichting Zeehondencrèche Lenie ’t Hart,
statutair gevestigd te Pieterburen, gemeente De Marne,
eiseres,
advocaat mr. G.A. de Wit te Alkmaar,

tegen:

de stichting Stichting Van Klooster,
statutair gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J.L.A. Nicolai te Den Haag.

***

1.1. De Zeehondencrèche vangt sinds 1971 zieke, verweesde en gewonde zeehonden op. Deze opvang was zeer noodzakelijk, aangezien de zeehondenpopulatie in de Waddenzee destijds met uitsterven werd bedreigd. Door de jaren heen is mede door toedoen van de Zeehondencrèche de zeehondenpopulatie in aantal gegroeid en daarmee enigszins hersteld. Echter, nog steeds is de opvang van en zorg voor zieke zeehonden, die nog dagelijks langs de kusten van de Noordzee en de Waddenzee worden gevonden, noodzakelijk om de populatie in de Waddenzee te behouden.

1.2. Van Klooster is een stichting met als doel het verstrekken van donaties aan verenigingen, stichtingen en organisaties die ten doel hebben het welzijn van dieren in de meest ruime zin van het woord en/of bescherming van natuur, milieu en landschap.

1.3. De Zeehondencrèche is voor haar financiering afhankelijk van (particuliere) giften en vrijwilligers en zij ontvangt geen subsidie van de overheid. In verband met de financiering van een noodzakelijke uitbreiding en modernisering is de Zeehondencrèche sinds enige jaren op zoek naar een of meer grote donateurs.

1.4. Partijen zijn naar aanleiding van een televisie-uitzending in 2008 met elkaar in contact gekomen. Na overleg heeft Van Klooster besloten een financiering en schenking te willen verstrekken aan de Zeehondencrèche.

1.5. Van Klooster heeft de firma Gebroeders [A] (hierna: [A]) ingeschakeld om een bouwplan te maken. Op basis daarvan is een calculatie gemaakt door de firma [B]. Tevens is de firma [C] ingeschakeld om een offerte te maken voor de bouw van een waterzuiverinsginstallatie.

1.6. Bij brief van 15 maart 2009 heeft Van Klooster de Zeehondencrèche een aanbod gedaan dat kort gezegd inhield dat haar een lening van € 2.500.000,- zou worden verstrekt ter financiering van de (ver)bouw van de Zeehondencrèche, onder voorwaarde dat het bouwplan van [A] zou worden gebruikt als basis.

1.7. Tussen partijen is onenigheid ontstaan die erin heeft geresulteerd dat Van Klooster de Zeehondencrèche bij brief van 22 juli 2009 heeft bericht dat zij haar aanbod intrekt, omdat de Zeehondencrèche herhaaldelijk (aanvullende) wijzigingen aanbracht in het plan [A], zonder begroting en financieringsplan.

(…)

3. De beoordeling van het geschil

3.1. De Zeehondencrèche heeft haar spoedeisend belang bij de vorderingen voldoende aannemelijk gemaakt door te stellen dat de financiering noodzakelijk is voor de verwezenlijking van haar plannen met de bedrijfsvoering.

3.2. Voor toewijzing in kort geding van de vordering van Zeehondencrèche tot nakoming van de overeenkomst is slechts plaats, indien met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat ook in de eventuele bodemprocedure toewijzing van die vordering tot nakoming te verwachten is. Dit betekent dat de vordering aan de Zeehondencrèche alleen dan kan worden toegewezen, indien in voldoende mate aannemelijk wordt dat Van Klooster niet bevoegd was de ontbinding in te roepen.

3.3. Van Klooster heeft ten verweer aangevoerd dat de Zeehondencrèche is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst. In de visie van Van Klooster zijn partijen uitdrukkelijk overeengekomen dat het plan [A] leidend zou zijn voor de verbouwing. De Zeehondencrèche heeft echter in strijd met die afspraken wijzigingen aangebracht in het plan, waardoor van het plan sterk is afgeweken. Bovendien is de in artikel 5.4 van de overeenkomst bepaalde termijn van 1 juli 2010 niet gehaald.

3.4. De Zeehondencrèche betwist niet dat partijen het vorenstaande zijn overeengekomen, maar stelt dat op grond van de artikelen 5.6 en 7.5 van het contract de meerkosten voor rekening van de Zeehondencrèche zouden komen.

Daaraan ontleende zij de verwachting dat het plan [A] nader ingevuld en aangepast kon worden.

Het plan [A] is niet uitvoerbaar en de datum van 1 juli 2010 was niet haalbaar.

Door gedragingen van Van Klooster is wel de verwachting gewekt dat deze datum niet fataal zou zijn. Het beroep op de artikelen 5.1, 5.4 en 8.1 van de overeenkomst is dan ook in strijd met redelijkheid en billijkheid.

Overigens acht de Zeehondencrèche de gestelde tekortkomingen van dusdanig geringe betekenis, dat deze de ontbinding niet kunnen rechtvaardigen.

3.5. De voorzieningenrechter kan de Zeehondencrèche hierin niet volgen.

Indien het plan [A] voor haar onuitvoerbaar was, dan had zij simpelweg het contract met het daarin opgenomen artikel 5.1 niet moeten ondertekenen. Toepassing van het zogenaamde Haviltexcriterium kan niet tot een andere uitleg van de overeenkomst leiden.

Gesteld noch gebleken is dat de Zeehondencrèche niet eerder dan op 29 juni 2010 kon vragen of zij van de voorwaarden in de overeenkomst mocht afwijken.

De stelling dat Van Klooster de indruk heeft gewekt dat overschrijding van de contractuele termijn niet fataal zou zijn, is in het licht van de gevoerde correspondentie onvoldoende onderbouwd.

Onder die omstandigheden kan het beroep op de contractuele voorwaarden niet in strijd met redelijkheid en billijkheid worden geoordeeld. Weliswaar is in de maand juli 2010 toch nog een vergunning bij de gemeente de Marne aangevraagd, maar deze is kennelijk niet gebaseerd op het plan [A] en ook nog steeds niet verleend. Daarom kan ook niet worden gezegd dat de tekortkomingen van geringe betekenis zijn.

3.6. Het voorgaande leidt tot het voorlopig oordeel dat Van Klooster op 6 juli 2010 bevoegd was de overeenkomst met de Zeehondencrèche te ontbinden. Anders dan de Zeehondencrèche meent, was voor ontbinding in dit geval geen ingebrekestelling nodig, nu zij door het verstrijken van de fatale termijn van 1 juli 2010 van rechtswege in verzuim is geraakt. Bij deze stand van zaken is er voor de voorzieningenrechter onvoldoende reden om, vooruitlopend op de uitkomst van een eventuele bodemprocedure, het primair en subsidiair gevorderde toe te wijzen.

3.8. De Zeehondencrèche zal als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2010.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten