Vorige week maandag lag de gemiddelde relatieve luchtvochtigheid volgens het KNMI op 94 procent. Wie toen een natte dweil buiten hing kon die een dag later even nat binnenhalen. De dweil kwam ter sprake toen tijdens de koffiepauze een aalscholver op ooghoogte op een lantaarnpaal kwam zitten. Het was de vaste plek van een bevriende torenvalk, maar nu zat daar opeens Phalacrocorax carbo sinensis. In de stromende regen. En met een verenpak waaraan niets bijzonders te zien was.
Terwijl toch bekend is dat de veren van de aalscholver niet waterafstotend zijn zoals die van andere watervogels. Een aalscholver die onder water duikt komt er als een natte dweil weer uit. Onprettig misschien, maar noodzakelijk, want als er lucht onder zijn veren bleef zitten zou-ie niet onderkomen.
Een pinguïn kan lucht meenemen omdat hij zware botten heeft en toch wel zinkt, maar een aalscholver moet ook kunnen vliegen.
Gelukkig is er een oplossing voor het verenvocht: na een duik spreidt een aalscholver zijn zwarte vlerken uit en binnen een mum is hij weer droog.
Na de pauze bleven er toch vragen hangen.
Hoe had deze aalscholver afgelopen maandag zijn veren gedroogd?
En hoe kwamen al die andere Hollandse onderwaterjagers en -verzamelaars die net zo goed vliegen als aalscholvers, in de diepte als ze wèl waterafstotende veren hadden? Inclusief de lucht die daartussen en daaronder zat. Hoe komen futen en kuifeenden onder?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten